Algiers vat de tijdsgeest samen in het helende ‘The underside of power’

door Jonas Van Laere

In barre tijden heeft een mens nood aan zalving. Franklin Fisher en zijn band Algiers bezweren doorheen ‘The underside of power’ naast de esthetiek van het leven ook de weerzin ervan. Zonder hoogdravend te zijn maken ze de politieke tijdsgeest bevattelijk en omringen ze deze met een tijdloze sound.

Hun zelfgetitelde debuut verraadde in 2015 al dat Algiers graag de revolutie opnieuw een platform wil geven. De combinatie van de indrukwekkende gospelstem van Fisher en de in eighties postpunk gedrenkte omkadering gooide hoge ogen bij de kenners. Alleen ontbrak het hen toen nog aan een voldragen sound die volledig los kwam van het experiment. Met ‘The underside of power’ hebben ze het evenwicht gevonden dat vitaliteit koppelt aan de urgentie om de stem van de onderlaag hoorbaar te maken. Toch is het geen zuiver politiek statement geworden – dat zou immers de muzikale klasse van de plaat oneer aandoen. Wel durft Algiers een visie poneren en neemt het daarmee onwillekeurig een (op)positie in.

‘Cleveland’ geeft het verhaal weer van de rassenrellen na de dood van twee ongewapende zwarte burgers in 2012. Franklin geeft de pijn en misnoegdheid van een gemeenschap een vocale klank. Maar het is de gitzwarte dissonante sound en de massa die in de achtergrond herhaaldelijk “We’re coming back” zingt die ons rillingen bezorgen. Net omdat deze combinatie de emotie van die massa lijkt te vatten. Algiers creëert doorheen de plaat het muzikaal equivalent van een generatie die met zijn teleurstelling, woede en frustratie geen blijf meer weet, maar toch hoop voor ogen houdt. De titeltrack heeft slechts een luisterbeurt nodig om zich voor eeuwig en drie dagen in je hersenpan vast te hechten. De trage, verhalende opbouw, de opzwepende drums die invallen, een baslijn die heupen uit hun coma haalt, de warme geloofwaardige stem en dan een refrein dat zowel catchy als maatschappijkritisch is. Moest revolte steeds zo’n dansbare vorm aannemen, we kwamen alle dagen massaal op straat.

Het muzikaal intellect reikt gelukkig verder dan dat. ‘Plague years’ en ‘Bury me standing’ zijn stijloefeningen die de duisternis van deze tijd vorm proberen te geven. De ene op industriële wijze, ergens in het universum tussen The Soft Moon en Nine Inch Nails, de ander als exponent van godslasterlijkheid. ‘Animals’ is dan weer een rechttoe rechtaan punknummer waarbij de snelheid de hoogte ingaat en de veelzijdigheid van alle bandleden nog maar eens in de verf wordt gezet. Fisher lijkt zijn demonen deze keer uit te spuwen terwijl de gitaar van Lee Tesche gierend om zich heen slaat. Ryan Mahan zijn bas valt in als extra stuwkracht en Matt Tong bewijst met zijn machinale drumskills wederom waarom we zo fan waren van de eerste twee Bloc Party platen (waar hij destijds de stokken ter hand nam).

Het is het traag sluimerend onderbuikgevoel van de maatschappij waaraan gehoor wordt gegeven. Niet door woede-uitbarstingen of geschreeuw, wel door een gospelstem. Weliswaar een die gedreven wordt door een oerkracht en ondersteund door een band die op zeer intelligente wijze het muzikale kader eigenwijs vormgeeft. Fisher werpt zich tijdens ‘Cry of the martyrs’ duidelijk op als redenaar en zielzorger die zeer goed weet dat charisma en echtheid meer in beweging zet dan het woord op zich. “And I see the light and I see the sea. Despite the future crashing down and closing over me. I can’t tower over all my enemies. Listen to the martyrs cry for me.” Je plaat openen met een speech van de vermoorde Black Panther Fred Hampton geeft nogmaals aan wat je beweegredenen als band zijn en welke boodschap je wil uitdragen. ‘The underside of power’ is de soundtrack van onze tijdsgeest, zonder dat de boodschap het muzikale overschaduwt.