De zoveelste zombie-invasie afgewend op ‘Why not?’ van Half Japanese

door Sigi Willems

Al veertig jaar produceert de buitengewoon bizarre Jad Fair, aanvoerder van de cultband Half Japanese, aanstekelijke lo-fi liedjes over monsters en de liefdes van z’n leven. Het begon in 1975, toen hij samen met z’n broertje David thema’s als seksuele remming en alien-invasies op de agenda van de indiemuziekscene wist te zetten. Een drieledig debuutalbum en de openlijke steun van Kurt Cobain betekenden het begin van een muzikale carrière waarin Jad en z’n maatjes altijd trouw bleven aan hun grenzeloze raarheid. Zo ook op hun nieuwste album ‘Why not?’: reken maar dat er weer een hoop zombies en minnaressen de revue passeren.

Het album opent met een vrolijke noot op ‘The future is ours’: een orgeltje, een hevige punk-baslijn en indie-gitaar leiden ons binnen in de rooskleurige wereld van Jad en co. Op ‘The face’ gaat het feest gewoon verder, alsof de gasten van de nodige opiumvoorraden voorzien waren tijdens het schrijfproces en de opnames. “Surround yourself with happinness, why not?”, vraagt Jad zich dan ook af met z’n typerende, hese stem tijdens de titelsong. Goh ja, goeie vraag, eigenlijk.

Na al die jaren klinkt Half Japanese (gelukkig) nog steeds lo-fi, zij het natuurlijk minder dan op de eerste paar worpen, toen Jads slaapkamer nog als opnamestudio fungeerde. Het lo-fi-gehalte blijft een fundamenteel aspect van de Half Japanese-ervaring: het houdt de muziek oprecht, ook nu Jad stilaan de pensioengerechtigde leeftijd begint te naderen. Het moet vooral vermoeiend zijn om op die leeftijd nog de ene monsterinvasie na de andere af te slaan, zoals de band nu ook weer verhaalt in tegendraadse punksongs als ‘Demons of doom’ en ‘Zombie island massacre’. Een dergelijke, ongebreidelde fantasie brengt altijd iets extra’s binnen in muziek en het blijft ook na meer dan veertig jaar één van de grote sterktes van Half Japanese.

In ‘Spaceship to mars’ roept de band een donkere westernsfeer op à la The Doors of Charles Bernstein. Duistere synths, jazzy drums en een ontwrichte gitaar resulteren in een vier minuten durende, verwarrende jam tussen de woestijn-asteroïden en space cowboys. In ‘Why’d they do it?’ worden meer levensvragen gesteld in een gezapige, sprookjesachtige song waarin Jad eens te meer blijk geeft van z’n narratieve talent. Slotsong ‘Falling’ brengt meer strings, jolige orgeltjes op z’n Daniel Johnstons en natuur-ambient-sounds in een zwoel en chaotisch liefdeslied waarmee de ervaring van het verliefd worden perfect in een amalgaam aan geluiden wordt gegoten.

Half Japanese maakt zeker geen muziek waar gelijk wie van zou kunnen genieten: de band experimenteert met aangename en minder aangename klanken en weet zo keer op keer te verrassen, of te verwarren. Hun muziek wordt dan ook niet voor niets geklasseerd als ‘art punk’. De kunstzinnigheid en oprechtheid die blijken uit de muziek van Jad en co weten ons echter nog steeds te beroeren, ondanks dat we een paar generaties te jong zijn om de beginjaren van de band meegemaakt te hebben. Het valt dan ook te hopen dat Jad nog lang niet met pensioen gaat.