Een duik in de nationale discogeschiedenis met ‘Discophilia belgica’

door Hanne Craye

Een compilatie van de beste Belgische DIY-disco uit het tijdperk 1975-1987. Hè hè, nooit gedacht dat die woorden ooit nog in dezelfde syntaxis zouden passen, maar ‘Discophilia belgica’ maakt het mogelijk. De ambitieuze plaat bestaat uit twee delen, met op het eerste voornamelijk disco van naast de deur en op het tweede (‘Local space music’) een stevige portie kosmos. Wie het ooit in zijn hoofd haalde om dat wel heel specifieke stukje muziekgeschiedenis uit te pluizen? Dat waren Loud E & The Wild, twee geflipte vinylfanaten die jarenlang markten afschuimden om zo veel mogelijk verborgen pareltjes op de kop te tikken. En goed verborgen waren ze zeker, want de teller van nummers die we op voorhand kenden, stond op een dikke, ronde nul.

De héle plaat in detail bespreken is zowat de recensievariant van Hercules die de stallen van Augias schoonmaakt, aangezien er dertig (!) nummers op staan, goed voor bijna twee uur discoplezier. Enkele hoogtepunten zijn het mediterraanse getokkel op ‘Strange how you move’ (Venus) en de Arabische invloeden op ‘All’ a bi bi’ (Raymond Joniaux). Verder horen we iets dat klinkt als een geslaagd gastoptreden van Serge Gainsbourg op ‘Cool & get up’. Het beste en meest originele nummer van de plaat is dan weer ‘King kong’ van Carl Watson.

Gaandeweg begint een ster in een galaxie ver weg zijn licht te schijnen op de selectie. Met woorden als cosmos, laser, star of meteor wordt het spacy aspect al duidelijk, en ook in de muziek horen we meer en meer wijdse geluiden, schietende lasers en gecodeerde alienboodschappen. Dat komt de compilatie zeker ten goede en maakt het misschien iets uitdagender dan de soms wat brave disco van de eerste helft. Dat culmineert in de magistrale afsluiter ‘I am your master’ (Dj Bert & Eagle), dat de muzikale vleeswording van science fiction lijkt. We krijgen meteen zin om ‘2001: A space odyssey’ nog eens van onder het stof te halen.

Nu, de compilatie profileert zich trots dat geen enkele artiest zich professioneel op muziek toelegde. De ongepolijste DIY-sound draagt natuurlijk bij aan het obscuriteitsniveau, maar heeft tevens een negatieve keerzijde. Zo zouden de afschuwelijke vocals op ‘Groovin’ to the music’ (Flame) nooit door een al te geoefend oor goedgekeurd kunnen worden en op ‘Fela’ (Manuel Ferrero) lijkt er een spelletje “om het langst dezelfde toon aanhouden zonder adem te halen” gespeeld te worden. Verder vliegt onze glitterbroek met olifantenpijpen terug op zolder door de gekmakende monotone lyrics op ‘Sexy’ (Love Dream) en de operastem op ‘Jungle love’ (Cora Corona) was ook niet helemaal je dat.

Het is uiteraard onmogelijk dertig nummers op een hoop te smijten die samen bijna twee uur duren zonder dat daar eens een minder moment insluipt. Die ergernisjes staan echter niet in de weg dat ‘Discophilia belgica’ een knap, indrukwekkend werk is dat voor velen een gids zal – nee, moét! – worden door het onontgonnen terrein van de obscure, nationale disco die anders waarschijnlijk voorgoed verloren was gegaan.

P.S.: Ligt het aan ons of klinkt ‘Queen to the pharaoh’ als een vertraagde versie van Boney M.’s ‘Rasputin’?