I Do I Do – Then: weet ook zonder zang te bekoren

door Sven Volckerijck

‘Then’ is de derde plaat van wat oorspronkelijk een driekoppige band was maar intussen gereduceerd is tot Stefaan Decroos alleen: I Do I Do. Hij speelt gitaar, en gebruikt allerlei elektronische hulpmiddeltjes om die gitaarklanken te vervormen. In tegenstelling tot de vorige albums is de zang verdwenen en houden we hier dus nu een instrumentale release vast. Hoewel, vasthouden roept niet meteen een juist beeld op, want deze is enkel beschikbaar als cassette, én als digitale download.

Wie vertrouwd is met ‘None’ en ‘More Light’ moet dus alvast wat wennen want de oude I Do I Do lijkt dood, en een nieuwe I Do I Do opgestaan. Of valt er toch een lijn te bespeuren van die vorige platen naar het nieuwe werk? Wel, de lijn die ingezet werd van ‘None’ naar ‘More Light’, toen het popgehalte al ingeruild werd voor een meer folky en meer singersongwriterachtig geluid, krijgt een verlengstuk. Decroos, die zich meer en meer laat inspireren door oude muziek, lijkt zich op de derde langspeler terug te trekken in een geheel eigen wereld. Een beetje als Jean-Baptiste Grenouille uit ‘Het Parfum’ van Patrick Süskind wanneer die zich in een grot in het Centraal Massief afzondert om geen geuren meer te hoeven ruiken en enkel in zijn eigen olfactorische herinneringen rond te kunnen dwalen. De gitaarklanken worden vervormd, zoals in het begin van albumopener ‘For all of the wor’. Vervormde stemmen klinken half in de achtergrond en we luisteren nog eens opnieuw, om zeker te zijn dat we ons niets verbeeld hebben. Het is meer een soundscape dan een echte song, maar de nieuwsgierigheid wordt wel danig geprikkeld.

En dan waait ons het folkgeluid tegemoet van ‘On The Brighter Side Of The Puster Valley’. De bezongen vallei ligt deels in Oostenrijk en deels in Italië, zo leerde ons enig opzoekwerk. Vreemd genoeg associëren we bergweiden meer bij het volgende nummer ‘Alpha’ dan bij het aan de Alpenstreek verbonden lied.

De songs duren zelden langer dan 3 minuten, en soms zelfs minder dan 2. Het zijn dan ook vaak eerder miniaturen, zoals een middeleeuwse monnik gebruikt om de geschriften te illustreren die hij minutieus overschrijft. Dat maakt in ieder geval dat de 14 liedjes die samen een veertigtal minuten omvatten, genoeg vaart bezitten om de luisteraar bij de zaak te houden.

Het opzoekwerk op internet blijkt ook handig om te duiden waarnaar een nummer als ‘General Maczek’s Shermantank’ verwijst. De Poolse generaal van een pantserdivisie bevrijdde Tielt (de geboortestad van Stefaan Decroos) in de Tweede Wereldoorlog en een gedenkteken met zo’n Shermantank siert één van de Tieltse pleinen, dat naar hem genoemd werd. Hij huldigde het gedenkteken overigens persoonlijk in.

‘Upright Conversation’ klinkt erg passend voor een kerk, met een orgelachtig geluid, hoewel we vermoeden dat de gitaar door middel van allerlei snufjes en foefjes danig vervormd werd tot I Do I Do deze klank verkreeg. Daarna wordt over de gitaren een sluier van soundscapes gedrapeerd in ‘Words Of The Sluggard’. Telkens het nummer iets te lang ter plaatse dreigt te trappelen, komt er een kleine twist in de opbouw, en word je toch weer meegenomen. ‘Gee Haw Blues’ maakt zijn naam waar en kon zo uit een verzameling opnames van Alan Lomax of het Smithsonian Institution komen. Verwacht echter geen jammerende blues, maar een ontmoeting van bluegrass, folk en blues. De overgang naar ‘Mini-me’ (zou dit een verwijzing zijn naar het personage uit ‘Austin Powers’?) is aanvankelijk wat bruusk. De snaren van de gitaar worden in een register gedwongen dat opnieuw de sfeer van een kerkgebouw oproept.

‘The Great Invisible Spirit (Of The Father Whose Name Cannot Be Uttered)’ is een titel die ontzag wekt, en de muziek maakt die associatie helemaal waar. I Do I Do klinkt als in eerbied gebogen voor een afwezige, maar tegelijk sterk aanwezige figuur. Titels en muzikale invullingen als deze zetten de fantasie van de luisteraar volop in beweging. Als tegengewicht klinkt ‘In Winter Snow Sets The Rules’ contemplatief en bescheiden. En al helemaal anders is het vrolijke (nu ja, relatief vrolijke) ‘On My Way To Heaven’ waarin de hoofdrol opgeëist wordt door slide gitaar en wat klinkt als strijkers, maar opnieuw de eerder genoemde klankvervormingen zijn. Opnieuw vertoeven we in onherbergzame Amerikaanse streken.

‘Saint-Etienne’ mag dan wel het langste nummer zijn op het album, met bijna vier en een halve minuut, jammer genoeg is het niet het sterkste. ‘Summer Street Train Blues’ is een erg rustig lied dat de tijd neemt en daarmee langer lijkt te duren dan tweeënhalve minuut die het display aangeeft. Het is een mijmering waarin je kan verdwalen. De klankvervormingen die zo prominent aanwezig waren in het openingsnummer, duiken daarna ook weer op in afsluiter en titelsong ‘Then’, en zo maakt I Do I Do de cirkel rond, al vinden we ‘Then’ als soundscape geslaagder.

‘Then’ is een album geworden is dat ver afstaat van debuut ‘None’ en dat ook afstand neemt van ‘More Light’, zonder helemaal te verloochenen wie of wat I Do I Do is. Doordat het een instrumentale plaat is, vraagt ze wat meer van de luisteraar, een inspanning die gelukkig de moeite waard is. De vaart die in het album zit (met uitzondering van ‘Saint-Etienne’) en de variatie, de slimme tracklist en de geluidsmanipulaties die elektronica toestaan wanneer vooral gitaar opgenomen wordt maar de artiest daar toch meer wil uithalen, het zijn allemaal elementen die zorgen dat ‘Then’ een compleet album is, dat af is, en doordat de cirkel ook mooi rondgemaakt wordt, laat het zich beluisteren als een mooi geheel. Al bij al valt het gedwongen gemis aan zang op die manier nog wel mee.

Check de website van I Do I Do voor een overzicht van de geplande optredens.

Digitaal uitgebracht door Kinky Star Records