Laurel Halo verkent nieuwe muzikale horizonten op ‘Dust’

door Tobias Cobbaert

Laurel Halo staat niet bekend als iemand die toegankelijke muziek maakt. Op ‘Quarantine’ bracht ze bevreemdende ambient die ze met haar stem van wat onderkoelde genegenheid voorzag. De daaropvolgende jaren liet ze het zingen achterwege en kregen haar producties een meer afstandelijke sound met een lichte techno-inslag.  ‘Dust’ leidt het volgende hoofdstuk uit Halo’s carrière in. Niet alleen worden de vocals geherintroduceerd, de Amerikaanse laat op haar nieuwe album een warmer en conventioneler geluid horen dan ooit tevoren. Mispak je echter niet: de geluidskunst van de Amerikaanse is nog steeds niet bepaald conventioneel te noemen.

Deze shift richting abstracte pop komt niet helemaal als een verrassing, aangezien Halo recent samenwerkte met vocaloid-popster Hatsune Miku. Miku is geen echt persoon, maar een computerprogramma dat tijdens optredens met behulp van hologrammen de vorm aanneemt van een zestienjarige zangeres. In zekere zin is dat bizarre fenomeen een perfect voorbeeld van de pseudomenselijkheid die we ook op ‘Dust’ te horen krijgen.

Neem nu bijvoorbeeld de vooraf vrijgegeven single ‘Jelly’. De melodieuze zanglijnen blijven wel hangen, maar echt catchy kun je de moeilijk tastbare instrumentatie eronder toch bezwaarlijk noemen. Dankzij enkele luchtige elementen, zoals de speelse percussie en de sporadische keyboard-akkoorden, vormt er zich zowaar toch enige houvast. Op die manier wordt er een geheel gevormd dat zich ergens tussen buitenaards en dansbaar bevindt. Deze moeilijk te definiëren sfeer loopt als een rode draad doorheen het album en geeft het een heel eigen karakter.

Hoewel ‘Dust’ in z’n geheel dus een vrij bizarre toon heeft, vallen er toch enkele momenten extra op als radicaal experimentele muziekstukken. ‘Arschkrieger’ en ‘Who won?’ doen door de toevoeging van mysterieuze saxofoonklanken bovenop Halo’s typerende sound denken aan jazzcomposities uit een andere dimensie. ‘Koinos’ klinkt alsof alle geluidssamples per ongeluk op de grond gevallen zijn, maar magischer wijze een werkend patroon vormden. ‘Buh-bye’, waarmee de artieste beleefd afscheid neemt van haar publiek, is een streepje aanzwellende ambient dat meeslepend is door z’n vaagheid.

Het toegankelijkste nummer is wellicht ‘Moontalk’. Het getrommel vanop ‘Jelly’ eist hier een nog veel prominentere rol op en dient als skelet voor een aanstekelijke beat zoals je die niet zult vinden in Halo’s vroegere werk. De andere oorwurm van het album is ‘Syzygy’, dat zowaar een meezingbaar refrein heeft. Het is in deze twee nummers dat de stijlverandering op ‘Dust’ het duidelijkst naar boven komt, en net daardoor liggen ze het makkelijkst in het gehoor. In zo’n moeilijk verteerbaar album kan het waarschijnlijk ook geen kwaad om af en toe eens een rustpauze in te lassen, en deze twee nummers vervullen die rol uitstekend.

Laurel Halo bewijst nogmaals dat ze een producer is die op een enorm creatieve manier met geluid omgaat. ‘Dust’ is een uniek en gevarieerd album geworden dat op verschillende manieren experimenteer en op deze manier nooit de kans krijgt om saai te worden. Alle liefhebbers van moderne elektronische muziek met een eigen draai moeten dit album minstens een keer gehoord hebben.