Lost Horizons’ ‘Ojalá’ is meer kookboek dan album

door Zeno Van Moerkerke

Luisteren naar Lost Horizons’ debuut ‘Ojalá’ heeft verdacht veel gemeen met bladeren door een kookboek van Pascale Naessens. “Olalá, daar komt weer een gratuite rondje Pascale-bashen aan”, schiet nu waarschijnlijk door menig lezers hoofd. Vrees niet: de parallellen tussen ‘Ojalá’ en ‘Mijn pure keuken’ zullen duidelijk worden in de volgende paragrafen.

Simon Raymonde, de drijvende kracht achter Lost Horizons, begon zijn carrière als multi-instrumentale ruggensteun van Cocteau Twins, de band waarvoor in de jaren tachtig de roepnaam dreampop werd uitgevonden. Noem Cocteau Twins gerust de Paul Jambers van de zweverige pop. Toen de band op de klippen liep door interne spanningen, ging Raymonde verder als kapitein van platenlabel Bella Union.  Twintig jaar en een financieel monstersucces met Fleet Foxes later, wendt hij zijn vele doezoes aan om de artiesten waar hij in gelooft een kans te geven. Tot het besef kwam dat hij al die twintig jaren niet meer in een studio had gezeten. In acht dagen tijd nam hij al jammend instrumentals op met enkel drummer Richie Thomas aan zijn zij, om in het daaropvolgende half jaar nauwkeurig de juiste gaststemmen te zoeken voor elke track.

Wat heeft dat alles nu eigenlijk te maken met een uiterst populaire kookboekauteur met devote fans én tegenstanders?

Net als de keuken van Pascale, lijken de fundamenten van Lost Horizons gebonden aan een strikt dieet. De meeste van de vijftien songs op ‘Ojalá’ zijn gestoeld op een ritmesectie die ofwel met piano, ofwel met gitaar wordt aangevuld. Net zoals menig Vlaming bij het serveren vraagt waar zijn patatten zijn, vraag ik me meermaals af waar mijn shoegaze-gitaren blijven in de ietwat kale instrumentals. Echter, net zoals Pascale vaak benadrukt dat zondigen moet kunnen, waaiert ‘Ojalá’ ook regelmatig verder uit, zoals op de openingsparels ‘Bones’ en ‘The places we’ve been’. En net zoals Pascale ontegensprekelijk talent heeft om de juiste smaakmakers te kiezen, weet Raymonde de perfecte stemmen te vinden, zoals een heerlijk mijmerende Ghostpoet op ‘Reckless’, of de met pathos doordrenkte bariton van Phill McDonell op ‘The tide’.

Uiteindelijk is het fundamentele probleem van ‘Ojalá’ dat het meer kookboek dan album is. Ik kan wat Pure Keuken van tijd tot tijd smaken, maar bespaar me het hele boek op een avond. Zeventig minuten lang gaan meerdere fenomenale vocalen verloren in de zee van gelijkaardige instrumentals. Het loont daarom om ‘Ojalá’ niet te zien als een plaat in je kast, maar als een exhibitie van vocaal talent, met smaakvolle kaders voorzien door Raymonde. Und jetzt, tijd voor een goeie portie patatten met saucissen.