Loyle Carner toont zich met ‘Yesterday’s gone’ als een ware hiphop-poëet

door Daan Leber

Britse rappers en producers banen hoe langer hoe meer hun weg naar de top. Dat komt grotendeels door de heersende grimehype, maar ook de traditionelere hiphop uit het Verenigd Koninkrijk wint aan populariteit. Loyle Carner dook het eerst op op onze radar na zijn samenwerking met Rejjie Snow, maar ondertussen staat hij stevig op eigen benen.

Zijn eerste langspeler ‘Yesterday’s gone’ toont duidelijk aan dat de mc weet welke soort hiphop hem ligt, al blijven zijn beats niet meteen hangen. De minimale productie wordt voornamelijk gedragen door piano- en gitaarakkoorden, en klinkt op het eerste moment behoorlijk jazzy. Toch beginnen kleine details en verschillende samples op te vallen na enkele luisterbeurten. Het is geen boom bap of laidback “chille” hiphop, maar dient vooral als ruggengraat voor de teksten.

Want het zijn de teksten waarrond ‘Yesterday’s gone’ echt draait. Loyle Carner claimt meteen zijn plaats in de traditie van de echte hiphoppoëten, hoewel hij niet even verhalend is als Kendrick Lamar en de “grote thema’s” schuwt. Desalniettemin analyseert Carner zijn eigen traject met een ontwapenende helderheid. Nuchter observeert hij zijn carrière, de liefde voor zijn familie (zelfs zijn moeder is aanwezig op de plaat) en zijn jeugd. Tussendoor heeft hij het over zijn ADHD, dat hij niet als onthulling brengt maar eerder als vast deel van zichzelf

Op zich doet Loyle Carner niets vernieuwend op zijn debuutalbum. Toch springt ‘Yesterday’s gone’ uit de hoop hiphop die onze richting uitkomt. De rapper lijkt voornamelijk muziek te maken als uitlaatklep voor zichzelf, zonder daarbij aan herkenbaarheid in te boeten. Net daar schuilt de grote kracht van het album. Je voelt geen opgedrongen boodschap of geforceerde manier van kijken, maar door de muziek bewust low-key te houden, kan iedereen genieten van de vertelsels van de bard.