Nick Waterhouse zet de gebruikelijke tred verder op zijn zelfgetitelde vierde album

door Jelle Geuns

Onder de brandende zon van het Amerikaanse Costa Mesa werd er in 2010 nieuw leven geblazen in nostalgische soul en rhythm-and-blues onder de naam van zanger-gitarist Nick Waterhouse. Zijn eerste single ‘Some place’ toonde vastberaden aan dat dergelijke fifties- en sixties-toonkleuren zich met het volste plezier openstellen voor wat gestoei met opwindende rocktonen. De Amerikaan was daardoor de rare eend in de bijt van zijn muzikale entourage. Zo trad hij oorspronkelijk veel op met lieveling Allah-Las of zelfs garagerocker Ty Segall. Die ode aan de voorvader van de Californische garagerock resulteerde uiteindelijk in de openbaring van debuut ‘Time’s all gone’, dat de springplank moest vormen naar meer ambitieus werk. Opvolgers ‘Holly’ (2014) en ‘Never twice’ (2016) timmerden verder aan zijn muziekepos, maar ontbraken nu en dan baanbrekend vakmanschap.

Nick Waterhouse debuteerde te vroeg met de beste kaarten die hij in de hand had. Ook hijzelf moet die onmenselijke druk gevoeld hebben. Zijn nieuwe album, dat hij bescheiden naar zichzelf vernoemde, verlangt gretig naar meer simplistische jaargetijden. Op ‘Nick Waterhouse’ keert de soul- en bluesprediker terug naar de invloeden en sentimenten die hem de man maakten die hij dezer dagen denkt te zijn. Zijn jongste creatie ontsproot bijgevolg uit overdadige zelfbezinning, wat alleen maar wegknaagde aan de bandeloze charme van de troubadour. De pilaren van zijn melodieën staan op zijn laatste album nog stevig overeind, al zijn ze niets nieuws onder de zon.

De single ‘Song for winners’, die gelijktijdig gelost werd met het bericht van een fonkelnieuwe plaat, wees aan dat garagerock met soul- en surfinvloeden nog steeds het snufje van Waterhouse was om mee uit te pakken. Een tintelende surfgitaar dirigeert hier het uptempo nummer, en wordt op den duur vergezeld door plechtige tot zelfs ongeremde saxofoontonen. Met volle overtuiging praalt de zanger over het vallen en opstaan des levens. Het surfgehalte wordt met swingende toetsen en dito snaargetokkel een standje hoger gezet in ‘El viv’. De minnezanger laat de vocalen volledig varen, maar ze zijn geen groot gemis – zeker niet wanneer gitaargerag à la Bo Diddley de kroon op het werk zet.

De zelftwijfel komt binnensijpelen in het zwoele ‘Undedicated’. “Feel that old fear / Fear and doubt / That nobody gonna remember your name.” Waterhouse reikt daarentegen de oplossing aan in het jazzy ‘Black glass’. Omgeven door rijkelijke blazers verkondigt hij dat het van aan te passen of te sterven is. We tuimelen in fifties-elegantie in ‘Wreck the rod’, waar spontaan de heupen van loskomen. Een vigoureuze sax neemt het roer over zonder te moeten spreken van piraterij. Ook Waterhouse lijkt zijn geluk niet op te kunnen, getuige een laatste krijs van extase. ‘Thought & act’ toont de artiest dan weer van zijn meest minzame kant. Loom trappelt de zanger door luwe wateren omgeven door de zoete sigarettenrook van een New Yorkse jazztent.

Op het zelfgetitelde ‘Nick Waterhouse’ wordt het gebruikelijke parcours zonder al te veel toeters en bellen verdergezet. Voorlopers ‘Holly’ en ‘Never twice’ deden dat ook, wat maakt dat ook dit album niet boven het debuut torent. We kregen met andere woorden exact geserveerd wat we verwacht hadden, maar zeker geen hoogstandjes om naar huis over te schrijven.