Ty Segall slaat z’n spiegelpaleis aan diggelen op ‘Freedom’s goblin’

door Mattias Goossens

Zeg nooit zomaar garagerock tegen Ty Segall. In de tien jaar sinds zijn eponieme debuut heeft hij zowat alle subgenres van rock aangeraakt of omarmd. Hij stond samen met Thee Oh Sees lang bekend als de meest productieve artiest in het genre, al krijgt hij de laatste jaren stevige concurrentie van down under. Waar King Gizzard & The Lizard Wizard per album een ander concept uitwerkt, schiet Ty Segall liever verschillende richtingen tegelijk uit. Dat was het geval op zijn tweede zelfgetitelde album vorig jaar en dat doet hij wederom op ‘Freedom’s goblin’.

Na de Ty Segall Band en de Muggers omringt Ty zich nu met The Freedom Band. Die bescheiden supergroep toerde het afgelopen jaar met Ty de wereld rond en was deze keer ook in de studio welkom. Gitarist Emmett Kelly (The Cairo Gang, Bonnie “Prince” Billy, Angel Olsen), toetsenist Ben Boye (Ryley Walker, The Weather Station, Mark Kozalek), trouwe bassist Mikal Cronin en Fuzz-maatje Charles Moothart op drums: ze zijn stuk voor stuk meesters van hun instrument. Dat hoor je met behulp van onder andere de legendarische producer Steve Albini (Black Flag, Pixies, PJ Harvey), die opnieuw naar Los Angeles afzakte. Zelfs het dronkemanslied ‘The last waltz’, dat in één take werd opgenomen zonder al te veel voorbereiding, klinkt alsof ze die rauwheid al weken in de vingers hadden.

‘Freedom’s goblin’ is het tiende album op zijn eigen naam en verschijnt tien jaar na de eerste ‘Ty Segall’. Rode draad is deze keer vrijheid: alles kan en er werd vooraf geen plan gemaakt. Nooit eerder werkte Ty zo lang aan één album (veertien maanden) en verliep het opnameproces zo versnipperd (vijf verschillende studio’s, zes sessies). Voor elk nummer werd bovendien een andere set-up gehanteerd. En dus krijg je geen panorama-foto, maar wel een collectie snapshots waarmee je zelf het grotere plaatje in elkaar moet puzzelen.

Daarbovenop komt nog eens dat ‘Freedom’s goblin’ het langste album is uit z’n carrière, een kwartier langer dan Manipulator, dat met z’n uur een uitzondering was en dat we toen reeds “een hoorn des overvloeds” noemden. Er gebeurt nu bijgevolg heel veel, al zijn we daar niet rouwig om. Niet elk nummer voelt essentieel aan, maar dat komt vooral doordat de uitschieters tot ‘s mans beste werk behoren. De saxofoon van ‘The main pretender’ en ‘Talkin 3’, de ongegeneerde hardrock van ‘She’ en het groovy ‘Despoiler of cadaver’: ze mogen schouder aan schouder staan met de hedendaagse genreklassiekers die Ty al uit z’n gitaar schudde. Zelfs de funky cover van Hot Chocolates ‘Everyone’s a winner’ is – in navolging van The Murlocs – een geslaagde zet. En dan hebben we het nog niet gehad over de epische afsluiter ‘And goodnight’, dat het vijf jaar oude, akoestische ‘Sleeper’ onder handen neemt en het twaalf minuten lang doet scheuren van de ene naar de andere solo.

Tussen al dat zware gitaargeweld staan net als op de vorige plaat enkele meer introspectieve nummers. Ze halen helaas geregeld de vaart uit het album, en we vragen ons af of ze niet beter wat meer geclusterd hadden gestaan. Het zorgt wel voor een interessante dynamiek, zeker wanneer vrouwlief Denée Segall haar stembanden aan gort mag schreeuwen in ‘Meaning’ gevolgd door ‘Cry cry cry’, dat evengoed op een recente plaat van Wilco had kunnen staan.

‘Freedom’s goblin’ is een spiegelpaleis dat alle kanten van Ty Segall belicht, en hij slaat het met veel enthousiasme aan diggelen. Net als ‘Manipulator’ behoort dit album tot één van z’n beste producties, en net als toen vragen we ons af of een iets strengere selectie niet nog meer impact zou hebben. Langs de andere kant: is te veel Ty echt iets om anno 2018 over te klagen? We dachten het niet.

Ty Segall speelt zaterdag 26 mei in Trix (info & tickets).