David Bowie in tien slotsongs

door Matthias Desmet

Zoals je waarschijnlijk al doorhad, is er iemand overleden die wel wat betekend heeft in de muziekwereld. Een album afsluiten, het is geen sinecure. Niemand beheerste deze kunst zoals David Bowie. Tijd dus om een mooi hoofdstuk af te sluiten met tien memorabele slotsongs van tien even memorabele albums, een carrièreoverzicht dat haast vijf decennia omvat.

Please Mr. Gravedigger – David Bowie (1967)

We beginnen meteen met een sinistere noot. Laat het duidelijk zijn, al in het prille begin van zijn carrière was de vergankelijkheid van het leven een rode draad in Bowies werk. Op zijn debuut zwalpt David Jones (hij had nog maar net het pseudoniem Bowie aangenomen, om niet met de frontman van The Monkees verward te worden) nog tussen het gladde elan van een charmezanger en uitbarstingen van eigenzinnige creativiteit. Dat laatste neemt de overhand in dit miniatuurluisterspel.

Bewlay brothers – Hunky dory (1971)

Bowies singer-songwriterschap bereikte met ‘Hunky dory’ een eerste hoogtepunt: veel akoestische gitaren, ingenieuze arrangementen, cryptische teksten en een flinke dosis glam. De raadselachtigheid wordt met ‘Bewlay Brothers’ ten top gedreven. Zeker als Bowie op het einde de trollen uit de kelder laat.

Rock ‘n roll suicide – The rise and fall of Ziggy Stardust and the spiders from Mars (1972)

Met Ziggy Stardust creëerde David één van de meest iconische personages uit de popgeschiedenis en definieerde hij een hele generatie. In 1972 was de hippiedroom dood en haar helden (Jimi Hendrix, Janis Joplin, Jim Morrison) begraven. De utopische rockheld Ziggy Stardust belooft dan ook utopieën, maar sterft aan zijn eigen decadentie, als een moderne Siegfried. ‘Rock ’n roll suicide’ is Ziggy’s laatste ademstoot, een distopische “liebestod”. ‘Ziggy Stardust, the motion picture’ toont Bowies glampersona in volle glorie.

Lady grinning soul – Aladdin sane (1973)

Op ‘Alddin sane’ keert Ziggy als een Jean Genie uit een fles terug. Geruggensteund door de virtuoos improviserende pianist Mike Garson, schrijft Bowie met zijn Spiders een nieuw hoofdstuk aan zijn kassucces. Soulzangeres Claudia Lennear zou de inspiratie geboden hebben voor dit lyrische ‘Lady grinning soul’.

Wild is the wind – Station to station (1976)

Op ‘Young Americans’ had Bowie zijn glamoutfit ingeruild voor een soulkostuum. De stijloefening zou echter worden overstegen op opvolger ‘Station to station’. In zes epische songs neemt Bowie ons mee met zijn alter ego “the thin white duke” op kruistocht door zijn verwarde, door coke aangetaste brein. ‘Wild is the wind’ werd beroemd door de onvolprezen vertolking van Nina Simone. Bowie weet haar meanderende interpretatie succesvol om te turnen tot een meeslepende rockballad. Beter zong hij zelden.

Subterraneans – Low (1977)

‘Low’ is het eerste luik in Bowies zogenaamde Berlijntrilogie, drie platen die gedeeltelijk in Berlijn werden opgenomen en waarvoor The Dame de handen in elkaar sloeg met Brian Eno. De eerste kant van ‘Low’ bestaat uit heerlijk aanstekelijke synthrock. De tweede helft wordt in beslag genomen door instrumentals/ambientcomposities waarover Bowies dromerige vocalen worden gedrapeerd. De melancholische sax op ‘Subterraneans’ toont aan dat de jazz op ‘Blackstar’ niet uit de lucht kwam vallen.

Secret life of Arabia – Heroes (1978)

Naar het einde van de jaren zeventig toe, neemt Bowies belangstelling voor niet-westerse muziek gevoelig toe. Deze ontwikkeling zou zijn volledige beslag krijgen in ‘Lodger’. Maar op deze afsluiter van ‘Heroes’ geeft Bowie al een voorsmaakje, een nummer dat een absolute dansklassieker zou geweest zijn, als het ooit op single was verschenen.

Drowned Girl – Baal (1982)

Voor zijn transformatie tot gladde eightiespopster, besloot Bowie mee te spelen in een BBC-registratie van Berthold Brechts toneelstuk ‘Baal’. In de Hansa studio’s in Berlijn werden de liederen uit het stuk en dit lied van Kurt Weill (her)opgenomen. De ‘Baal’-ep vormt een obscuur en uniek hoogtepunt van Bowies levenslange vrijage met klassieke muziek en in het bijzonder met het Duitse muziektheater van Brecht en Weill.

Bring me the disco king – Reality (2003)

Het mag gezegd worden, Bowies oeuvre na ‘Let’s dance’ is een wisselvallig beestje. Ook daar valt af en toe een parel te rapen, zoals deze ‘Bring me the disco king’. Bowie had het nummer al in de jaren negentig geschreven. Maar producer Nile Rodgers weerde het tot tweemaal toe van een album. In 2003 dook het nummer dan toch op en werd het frequent gespeeld op Bowies laatste tournee. We kozen voor deze jazzy versie, opgenomen in de Hammersmith Riverside Studios.

I can’t give everything away – Blackstar (2016)

Drie dagen na de release blijkt ‘Blackstar’ niet alleen een nieuw, bejubeld hoogtepunt in Bowies oeuvre te zijn, maar ook zijn muzikaal testament. Smelt weg bij dit nummer, de afsluiter van dit overzicht, van Bowies laatste plaat en van een intens muzikaal leven.