De pletwals die Thee Oh Sees heet kwam langs op Les Nuits Botanique

door Jonas Van Laere

Eindelijk! De weergoden leverden de perfecte receptuur af om een zondagavond in mei te voorzien van een klimaat ten dienste van een portie vuile, uit de band springende gitaarmuziek. De menigte liet zich de optimale context welgevallen en was bijgevolg al in relatief grote getale aanwezig bij opener The Glücks.

Garagepunkduo (én koppel) The Glücks laten zichzelf graag de Bonny & Clyde van de Vlaamse garagepunk noemen. We vroegen het ons tijdens het optreden dan ook af: hoe zou het eraan toegaan ten huize The Glücks? Zouden ze na een lange werkdag thuiskomen, lieflijk koken en gezellig samen eten, misschien zelfs nog een kind in bed steken, om daarna te zeggen “schat, gaan we nu nog even samen de garage in duiken om stomende nummers te bedenken?”. Wellicht niet, al zouden we het ook wel een tikkeltje rock-‘n’-roll vinden om je huishouden zo vorm te geven. Wat de muziek van The Glücks betreft kunnen we kort en bondig zijn, het koppel maakt groove gedreven garagepunk waarbij het enthousiasme het haalt van de originaliteit. Een nummer als ‘Though love’ vat het geheel mooi samen: een weinig originele tekst, veel overgave, herhaaldelijk afvuren van uiterst energieke muzikale salvo’s en een aanstekelijke ritmiek die er de positieve mood inhoudt. Je hoeft gelukkig geen wereldschokkende bijdrage aan de muziekwereld te leveren om doeltreffend een publiek op te warmen.

La Jungle kwam in dat opzicht meer gevat uit de hoek. Vooreerst door tien minuten vroeger dan gepland aan hun set te beginnen. Het duurde tot het eind van het eerste uitgesponnen nummer voor het publiek was binnengesijpeld. Maar tegen dan kon je wel al wat stoom op de eerste rijen zien opstijgen. La Jungle begaf zich ergens in het universum waar ook Battles, The Rapture en Liars vertoeven. Meerdere gitaar- en voiceloops worden boven elkaar geknutseld waarna drum, gitaar en af en toe een funky keyboardgeluid de trance proberen op te wekken. Steeds met als doel die voeten aan het bewegen te krijgen, al kan La Jungle de voorliefde voor de stevige rockinvloeden niet wegsteken. De immer aanwezige dansbaarheid werd regelmatig aangesterkt met metalgetinte intro’s en van de pot gerukte, techno-geïnspireerde achtergrondgrooves. Het zou dan ook niet verbazen als er zelfs een verdwaalde technoliefhebber dit zou smaken. De passie waarmee de drummer zijn batterie aan gort leek te slaan zou anderzijds menig toehoorder in Dessel kunnen bekoren. De houterige drumsound deed ons denken aan Sepultura – bijzonder voor een krautrock- en postpunkband. Je merkt het al, La Jungle is van vele markten thuis, maar bundelt ze wel in hun eigen licht psychopathisch concept. Achteraf hoorden we sommigen zeggen dat La Jungle te veel teert op steeds dezelfde opbouw, zelf vonden we het verrassingseffect toch bijzonder groot en de invloeden vrij weids. Moesten we zelf ooit trouwen, we nodigen ze spontaan uit om de openingsdans te spelen.

Thee Oh Sees, we zagen en hoorden ze voor het laatst deze zomer op Pukkelpop en waren daar verknocht aan de orkaankracht waarmee de heren over hun publiek raasden. De verwachting lag niet alleen bij ons hoog, gezien de waas van opwinding die bij aanvang in Chapiteau hing. Er werd voortvarend van start gegaan met ‘Plastic plant’ al werd er voorlopig nog niemand plat gewalst. Dat dit niet lang zou duren stond nog net niet op ons toegangsticket gedrukt. Enkel al door zien van twee bevlogen en simultane drummers vooraan op het podium, ontstaat er een driftige roes met hevige opstoten van een soort vriendelijk masochisme. Indien men beide heren zou aansluiten op het energienet, moest er lokaal al niet meer gevreesd worden voor een stroomtekort. Drie nummers ver en het publiek op de eerste rijen liet zich een spontane energetische ontlasting in de vorm van een slamdance ontvallen. Eentje die het tot het eind van de set zou uithouden en gepaard zou gaan met een overvloedige portie zweet.

Eigenlijk is het best verrassend wat deze band teweeg brengt. Één gitaar, één bas, twee drummers en enkele keyboardeffecten, op zich niets nieuws onder de zon. En toch. De ritmesectie is zo bijzonder strak en passioneel dat zanger John Dwyer alle tijd en ruimte heeft om helemaal loos te gaan. Bovendien is zijn verschijning er sowieso al één om in te kaderen. Gitaar hoog op de borst, een tronie die vaak wat angstaanjagend uit de hoek komt, een eigenzinnige gitaarbehandeling en aura van onoverwinnelijkheid. Wat maakt dat deze combo niet alleen verschroeiend maar ook nietsontziend uit de hoek komt. Het maakt dan ook weinig uit welk nummer ze spelen. De psychedelische rock-‘n’-roll is natuurlijk een ijkpunt in hun bestaan, maar het is het onbevattelijke dat ontstaat wanneer ze een podium betreden dat hen tot één van de beste live bands maakt. Het is weinig bands gegeven om een soort verhevenheid te creëren zonder daarvoor een amalgaam van truken of muzikale bijzonderheden boven te moeten halen. Thee Oh Sees excelleert door enerzijds de complementariteit en anderzijds de eeuwige drift.

Bij de iets tragere secties valt zelfs nog harder dat de strakheid waarmee ze spelen hét basisfundament is van hun sound. Het zet de schoonheid van het contrast met de opwellende gierende gitaar extra in de verf waardoor ook de ballad die als voorlaatste nummer werd gespeeld met niet minder dan een uitmuntend gequoteerd werd. Eindigen deden de heren in stijl en zoals het een Californische band in een broeierige tent betaamt, met een corrosieve eruptie die langer nazindert dan de schaal van Richter aankan. Voor de zoveelste maal die avond keken we verbluft toe hoe een kolkende massa zich gewillig liep onderwerpen. Thee Oh Sees is live een pletwals die roffelt en rolt en het publiek schuimbekkend achterlaat. Aan de luidkeelse wens om meer werd geen gehoor gegeven, maar de blikken van iedereen die uit de Chapiteau kwam leken eensgezind: na vanavond kunnen we gelukkig sterven. Amen.

Foto’s van Imke Van Steenkiste