Foto's en verslag Rock Werchter dag 4, zondag 7 juli 2013

door Filip Van Der Elst
Editors
Editors
Editors
Depeche Mode
Depeche Mode
Depeche Mode
The Gaslight Anthem
The Gaslight Anthem
Asaf Avidan
Thirty Seconds To Mars
Thirty Seconds To Mars
Of Monsters And Men
Of Monsters And Men
Of Monsters And Men
Passenger
Passenger
Band Of Horses
Band Of Horses
Alt-J
Alt-J
Gogol Bordello
Gogol Bordello
Haim
Haim
Haim
A Day To Remember
A Day To Remember
Matthew E. White
Youth Lagoon
Youth Lagoon
Twin Forks
Twin Forks

Foto’s gemaakt voor Indiestyle en Enola.

Verslag door Filip Van Der Elst, foto’s door Peter Stevens.

Je weet dat het festival op zijn einde loopt wanneer op sommige plekken nauwelijks nog gras staat, je overal op het terrein levende lijken tegenkomt en de weide opgefleurd wordt door het aroma van vier dagen zweet en weet ik veel welke vloeistoffen nog allemaal. Voor we echter afscheid namen van deze editie stonden er nog een pak interessante optredens op stapel.

We hebben allemaal schuld aan het mislukken van de passage van Youth Lagoon: de persoon die besloten heeft om deze brok sfeermuziek op de middag te programmeren, de tieners die enkel en alleen vooraan kwamen staan om in te schuiven voor Bastille, en zelfs de moeite niet namen om te blijven rechtstaan, maar ook de band zelf. De immer in zichzelf gekeerde Trevor Powers deed zijn uiterste best om vooral niet naar het publiek te moeten kijken, en koos ervoor om de geweldige debuutplaat ‘The Year of Hibernation’ quasi volledig links te laten liggen. Enkel ‘July’ bleef over, meteen ook het hoogtepunt dankzij Powers’ van melancholie doordrenkte stem. De rest stond in het teken van laatste album ‘Wondrous Bughouse’, waarbij de ingetogen elektronische folk plaats ruimt voor uitstapjes richting psychedelica. De band verloor zich teveel in instrumentaal geneuzel, en speelde zo snel de aandacht van het publiek kwijt.

Dat kan je niet zeggen van Bastille. Dan Smith heeft een debuut van amper vier maanden oud onder de arm, en mag zich nu al een meisjesidool noemen. “I see a sign that says: Dan Smith is hot, but Dan Smith is boiling”, aldus de piepjonge zanger die bij momenten op de grens van een appelflauwte leek te staan. Mede verantwoordelijk voor die woestijntemperaturen was de grote massa die een plekje in de tent wilde bemachtigen om monstersingle ‘Pompeii’ te aanhoren. Die massa ontving de rest van het nochtans niet onaardige ‘Bad Blood’ relatief koeltjes. Zo gingen het mooie samenspel op synths bij ‘Overjoyed’ en het grappige Leeuwenkoningachtige begin van ‘These Streets’ onopgemerkt voorbij. Bovendien werden onze trommelvliezen geperforeerd door een irritant luide basdrum, onder het motto “hoe luider de beat, hoe beter”.

Dus nee, de doortocht van Bastille kon ons niet overtuigen, ook al omdat ‘The Weight of Living’ en het door percussie vooruitgestuwde ‘Icarus’ (we waanden ons even bij Safri Duo) niet zo gek veel om het lijf hebben. En met de mashup van ‘Rhythm is a Dancer’ en ‘The Rhythm of the Night’ lijkt Bastille meteen klaar voor een setje op Ibiza. Daar zaten we toch niet echt op te wachten, we waren toch al gefrituurd. Wel konden we de onweerstaanbare keyboardriedel die van ‘Flaws’ een van de zomeranthems kan maken, best smaken. ‘Pompeii’ bracht de voorspelbare “eeh-ooh” singalong
met zich mee, maar voor ons was het kalf op dat moment al verdronken.

Het optreden van Haim had voor elk wat wils. Wie kan er nu iets tegen heerlijk smerige, rockende dames zonder compromissen hebben? De drie zussen hebben een waas van mysterie rond zichzelf gecreëerd door tot twee keer toe niet te komen opdagen voor hun Belgische concerten. Nu waren ze er wel, met in hun koffer een hoop Amerikaans gekleurde, potige rocksongs die je niet meteen verwacht van drie popjes. Dat ze haar op hun tanden hebben, hoorde je aan hun bizarre conversaties tussen de nummers door. Ze zijn wat je in de volksmond een frank stuk noemt. Ze vroegen om naakte mannenlijven, met de belofte dat zij op het einde misschien ook wel wat zouden uittrekken. Dat was ons helaas niet gegund, maar aan de mooie Fleetwood Mac-cover ‘Oh Well’, en het gepassioneerde ‘Don’t Save Me’ hadden wij ook al genoeg. De intro van een koortsachtig ‘Forever’ herinnerde ons aan ‘I’m Not Going to Teach Your Boyfriend How to Dance with You’ van The Black Kids, en kreeg de handen vlotjes op elkaar. Afwachten wat die debuutplaat te bieden heeft. In de tussentijd zouden we maar wat graag in de schoenen van die mannelijke drummer staan.

Ha, is dat geflipte zigeunerhoempapa die wij daar op de achtergrond horen? Neen, het zijn niet de Roemeense dievenbendes die uw portefeuille komen stelen, het is Gogol Bordello dat een uurtje uw lachspieren komt oefenen. Frontman Eugene Hütz is rijp voor de psychiatrie en had een bont gezelschap meegenomen: een violist van 70 die op Kapitein Iglo lijkt en door Hütz werd omschreven als “professor in Russian rock-’n-roll music” (beeld je hierbij een accent à la Borat in). Ook aanwezig was een vrouw die af en toe mocht zingen en met simbalen slaan, en volgens ons wel eens uit een bordeel geplukt zou kunnen zijn. Gogol Bordello maakt muziek waarbij je de tapkraan gewoon open kan laten staan, maar laat ons vooral niet de indruk wekken dat wij te blazé zijn om dat te kunnen appreciëren. Tot ver op de wei herintroduceerden geamuseerde festivalgangers de volksdans op Rock Werchter, en het is gewoon fijn meebrullen geblazen op kostelijk vertier als ‘My Companjera’ en ‘Start Wearing Purple’.

Het contrast met de bloedmooie americana van Band of Horses kon niet groter zijn. We hadden vooraf wat schrik voor hun overlevingskansen op de grote Main Stage, maar de sympathieke frontman Ben Bridwell liet zich niet van de wijs brengen. Met de bezwerende gitaarlijn van ‘Is There a Ghost’ was de aandacht meteen getrokken. Band of Horses greep in de beginfase terug naar hun uitgebreide back catalogue, met geïnspireerde versies van ‘Island on the Coast’ en ‘The Great Salt Lake’. “We are the ever-living ghost of what once was, but no one is ever gonna love you more than I do”, zong Bridwell in ‘No One’s Gonna Love You’, en meteen was de laureaat voor meest romantische moment van het festival gekend. Band of Horses is als Kings of Leon voor de fijnproevers: zonder de grote gebaren, maar met de ingetogenheid en teksten die recht naar het hart grijpen.

Met onder meer een enthousiaste versie van laatste single ‘Knock Knock’, en de gezellige kampvuurpop van ‘The General Specific’ werd de goede lijn probleemloos doorgetrokken. Het is misschien veelzeggend dat de hoogtepunten vooral bestonden uit nummers die al een jaar of vijf oud zijn. Het lijkt dan ook geen sinecure om de brute pracht van een sleper als ‘The Funeral’ te evenaren, die werd ontvangen met een langgerekte “ooh” vanuit het publiek, en met een stem die je ziel in tweeën splijt. Meer hadden wij niet nodig.

Toen we een kijkje gingen nemen bij Of Monsters and Men kon je de tent bij elk nummer horen denken, “jaja, dat zal wel, maar waar blijft nu je hit?”. Dit probleem velde eerder ook al hun optreden op Pukkelpop. De verstikkende anticipatie voor ‘Little Talks’ had als resultaat dat op de achterste rijen niemand echt luisterde naar wat de band nog in petto had. Dat is nochtans heel wat, maar bij het prachtige, ingetogen ‘Slow And Steady’ lieten weinigen zich echt in vervoering brengen, en de gevraagde danspasjes bij het opzwepende ‘Mountain Sound’ bleven achterwege. Eigenlijk zit er maar één ding op: verschuif je megahit naar voren in de set, zoals The Lumineers vrijdag met ‘Ho Hey’ hadden gedaan. Wedden dat dan ook de uitstroom na ‘Little Talks’ niet zo massaal geweest zou zijn? Dat die vroege vertrekkers een prachtig opzwellende song als ‘Yellow Light’ hebben moeten missen is hun eigen schuld, maar maakte de beleving er voor ons niet beter op.

Een band die uit liefde voor het vak zowat 365 dagen per jaar op de baan is, moet oppassen voor overkill en algemene tourmoeheid. We zien het bij The Gaslight Anthem nog niet zo snel gebeuren. Voor hun derde passage in vier jaar tijd kregen ze een mooi slot in The Barn toebedeeld, en de band heeft dat vertrouwen niet beschaamd met een strak en plezierig concert. Ze openden met mokerslagen als ‘Handwritten’, ‘The ’59 Sound’ en ‘45’ en brachten een energieke Ramones-cover (‘Bonzo Goes to Bitburg’), die naadloos overging in ‘Howl’, hun eigen antwoord op de Ramones. ‘Mae’, gespeeld op verzoek van het publiek, en ‘The Queen of Lower Chelsea’ lieten dan weer de ingetogen kant van deze groep zien, minstens even aangrijpend als de rechttoe-rechtaan rock-’n-roll. Zie ook ‘1930’, een punknummer pur sang dat in wezen een gevoelige song is over een dementerende grootmoeder. “You said I love you more than the stars in the sky, but your name just escapes me tonight”, is een zinsnede die ons nog altijd recht naar de keel grijpt.

Tussendoor was frontman Brian Fallon (de ideale schoonzoon in een punkkostuum) zijn innemende zelve, met onder meer hartelijke verjaardagswensen aan het adres van drummer Benny Horowitz. Het was het laatste optreden van hun Europese tour, en voor de gelegenheid werd hun krachtige cover van The Who’s ‘Baba O’Riley’ nog eens gebracht. Handen op elkaar en allemaal “it’s only teenage wasteland” meeschreeuwen, een formule die eigenlijk niet kon mislukken. Nu maar wachten op die vijfde plaat, die er ergens in 2014 zou moeten zijn.

Na zijn optreden in de Botanique hadden we geen twijfels over de muzikale kwaliteiten van Jake Bugg (integendeel), wel over zijn présence. Zou hij het aankunnen om een grote tent op zijn eentje (want de muzikanten die hij meeneemt zijn toch vooral figuranten) te kunnen dragen? Die twijfel is alvast weggenomen, want de puber met de stem van een veertigjarige kettingroker heeft meer dan ooit een gezicht. Jullie zongen luid mee met ‘Seen It All’, staken vlotjes twee vingers in de lucht voor ‘Two Fingers’ en lieten zich ontroeren door het akoestische duo ‘Country Song’ en ‘Broken’.

Met de fenomenale cover van Neil Youngs ‘My My, Hey Hey (Out of the Blue)’ liet Jake zien dat hij verleden en toekomst in zich verenigt. De prettige mix van country en Britpop in ‘Lightning Bolt’ en de twee minuten durende euforie die het met zich meebracht was een van die momenten die bij de aanwezigen over enkele maanden nog geregeld in het geheugen zullen opspringen.

Na de triomftocht van vorig jaar waren de verwachtingen voor Editors hooggespannen. Wij stellen ons evenwel de vraag of Editors niet te snel tot afsluiter is gepromoveerd, op basis van één wereldhit (‘Papillon’), een kampvuurmoment (‘No Sound but the Wind’) en een paar kratten vuurwerk? Hun eerste platen gaven hun hoge credibiliteit in de indiewereld, maar Tom Smith wil meer. Daarom ook dat laatste album ‘The Weight of Your Love’ in alle opzichten naar U2 ruikt. Ze lonken naar de stadions, maar de fundering van de songs is niet altijd groots genoeg om die grenzeloze ambitie te kunnen dragen. Het is op zich niet nieuw dat de nummers dat grootse kantje in zich hebben: ook de opbouw van ‘The Racing Rats’ of de climax in ‘Smokers Outside of the Hospital Doors’ hebben epische bombast als handelsmerk. Nu lijkt het er echter allemaal iets te vingerdik op te liggen. Met een integer, akoestisch ‘Nothing’ opende het optreden nog sterk, maar platte FM-hits als ‘A Ton of Love’ en ‘Sugar’ maakten echt duidelijk wat Smith bedoelde toen hij in interviews sprak over “grote, domme riffs”. Dan hebben wij toch liever de opzwepende virtuositeit van ‘Munich’ of de heftige synthpop van ‘In This Light and on This Evening’.

Editors ging enkele jaren geleden op tour met Muse, en daar hebben ze duidelijk heel wat uit geleerd. Anno 2013 gaan ze uit van het adagium “hoe meer vuurwerk, hoe beter”, en wanneer je plots een gitarist al slidend over het podium een riff uit zijn mouw ziet schudden, of de drummer een lichtgevende bril opzet, dan is de vergelijking met hun landgenoten niet ver weg. Alleen hebben die meer de klassiekers en de uitstraling die bij dergelijke stadionspielereien horen. De kilo’s vuurwerk die de lucht in gingen bij een relatief ingetogen song als ‘The Phone Book’ deden de wenkbrauwen fronsen. De vraag is: wie wil Tom Smith nu eigenlijk zijn? Matthew Bellamy, maar dan met een Ian Curtis achtige stem? Met zijn pianoballads (een geforceerd ‘No Sound but the Wind’ en een aardige Bruce Springsteen-cover ‘Dancing in the Dark’) leek hij dan weer eerder naar Chris Martin te neigen, al was dat niet met dezelfde overtuigingskracht als het voorbeeld. Het risico van de laatste plaat en dit livegebeuren is dat Editors hun eigen gezicht dreigen te verliezen, en daar kon ook een euforisch (hoewel minder dan vorig jaar) ‘Papillon weinig aan veranderen.

Rock Werchter website