Het grote tekst- en fotoverslag van dag 3 op Pukkelpop 2015

door Jens Van Lathem

In de (alweer) legendarische woorden van diezelfde Rebecca Black: “This Saturday we’re gonna party all night / One we will remember the rest of our lives / This Saturday we’re gonna do it bigger than we ever have before.” Wij trokken dus met goede moed naar Kiewit om de platgetreden paden van The Shelter naar de Dance Hall en weer helemaal terug naar de Club te bewandelen. Want het zou grootser dan ooit worden. Uitgebreide verslagen van Brutus, Shamir, Howling en Son Lux lees je hier en hier.

Jens Van Lathem schreef op zaterdag 22 augustus 2015 het verslag van de laatste Pukkelpop-dag, Bert Savels schoot de plaatjes voor Enola en Indiestyle.

Eindigen doe je nooit met een cover, en daar ging het voor Dolomite Minor toch een klein beetje fout. Toegegeven, afsluiter ‘Let me go’ was geen cover, maar wel heel slecht gepikt van zowel ‘Your touch’ van The Black Keys als ‘Ball and biscuit’ van The White Stripes. Het kleine uur voor die miskleun bewees de band nochtans iets beter naar Led Zeppelin te hebben geluisterd dan de meeste rockers, hetgeen vooral in de instrumentale tussenstukken en de verschroeiende intro’s voor mooie resultaten zorgde. Spijtig genoeg leed het duo ook aan de bluesrockziekte: in de strofes en refreinen ging het gitaartempo danig naar beneden om plaats te maken voor een half nonchalante, half bijtende stem. Nergens vond de groep genoeg punch om dat euvel te voorkomen en in slechts één nummer konden we prettig verdwalen in een doolhof van riffs. Wij bleven tot het einde, maar muzikaal gezien vonden we de uitgang nogal snel.

Is er een roadie in de zaal? De lawine aan technische problemen bleek spijtig genoeg zowat het enige spontane aan het optreden van Single Mothers. Want het kan aan ons liggen, maar wij zien onze punk met opgestoken vinger graag ook met enige arrogante verhevenheid gebracht. De frontman zocht om aan die vereiste te voldoen iets te veel de instemming van het publiek, met opruiende taal waar je je zelfs op de Main Stage een beetje voor schaamt en mopjes over andere, bekendere bands (het waren The Libertines). Ook qua performance viel er heel wat te beleven, maar eerder op het geroutineerde niveau van The Hives dan van het chaotische van At The Drive-In. De zanger durfde wel eens vallen of verdwalen in het publiek, maar hij kwam altijd terug boven water, snap je? Muzikaal gezien kregen we dan ook te veel tijd om na te denken. Waar op plaat de groep de ene clusterbom na de andere op je afvuurt, leek het live simpelweg aan punch te ontbreken.

Meteen daarna ging Viet Cong de strijd aan met de galm van de Club. Die omstandigheid leek in het begin van het optreden gek genoeg de nadruk te leggen op het dansbare van hun muziek. We ontdekten namelijk hoe speels de woorden en melodieën van zanger Matt Flegel kunnen overkomen als er geen messcherpe gitaren doorheen klieven. Wanneer die gitaren echter hun rechtmatige troon terug innamen, werd het weer tijd voor bittere ernst en transformeerden de teksten van Flegel zich opnieuw tot marsorders. Viet Cong klonk dystopisch en mechanisch zoals elke postpunk-band dat placht te doen, maar leek op zaterdagnamiddag de nadruk te leggen op de blinde slaafsheid die deze maatschappij zal typeren. Hoe anders kon je verklaren dat een tent zich vijf minuten lang liet hypnotiseren door een monotone, repetitieve drumsolo of de leidende riff van ‘Continental shelf’ behandelde als ware het een dance-break. Alleen met de haast oneindige outro van ‘Death’, dat zich daarna nog vervelde tot een laatste refrein, bleek Viet Cong hun festivalhand te hebben overspeeld. Maar eerlijk, hoe postpunk ben je als je niet ten minste een paar mensen wegjaagt?

Charli XCX ( ͡° ͜ʖ ͡°)  ¯\_(ツ)_/¯ (͡° ͜ʖ ͡°)

Gezellig is een woord dat je zelfs naar Australisch Engels niet kan vertalen, en toch was het net dat wat Tame Impala in de Marquee serveerde. Van de warme gloed die hun soft-psychedelische muziek tot ver buiten de tent deed sluimeren tot de zacht kleurrijke backdrop die al eens regelmatig een error vertoonde: er was weinig plaats voor stress of prestatiedrang op het podium. Ook qua setlist en uitvoering kozen de jongens voor veiligheid. Er was geen sprake van songs die drastisch van stijl veranderden omdat ‘Currents’ toevallig net wat meer voor de synths kiest (herinneren jullie je de herwerking die ‘Fluorescent adolescent’ kreeg in het ‘Humbug’-tijdperk? Dat was in vergelijking een drastische move).

Integendeel, Tame Impala koos er haast voor hun nummers te presenteren alsof ze gekristalliseerd waren in de tijd, immuun voor veroudering of evolutie. Op die manier zorgde de clash tussen gitaarrifs en synthtapijten voor een licht schizofreen gevoel. Het medicijn vonden we ironisch genoeg net in het verleden van de band: de kleine extra bewerkingen die songs als ‘Elephant’ of ‘Why won’t you make up your mind’ kregen, benadrukten hoe overroepen die stijlwissel op het meest elementaire, instrumentale vlak is en sloten naadloos aan bij hedendaags werk. De groep toonde enkel moed in de songs die ze achterwege lieten: ‘Solitude is bliss’ (waarschijnlijk iets te gitaargericht om in de set te passen) en hit ‘Cause I’m a man’ (geen idee). Voor de rest was het, tja, saai/gezellig.

Afsluiten deden we in de Castello met Four Tet. Beginnen deed de man met een sample van Oosters gezang, maar zo eclectisch zou zijn set nooit echt worden. Wel kenmerkend was het percussie-element dat langzaam maar zeker de vocalen overmeesterde. Kieran Hebden zou in ruim anderhalf uur nooit lang voor een zware beat kiezen, maar eerder voor een relatief subtiel en eerder exotisch getrom dat evengoed de harten van het danspubliek veroverde. In de eerste helft van het optreden maakte de muzikant van elke synthriedel je beste vriend, enerzijds door zijn doeltreffende keuzes, anderzijds door deze lang genoeg te herhalen en in verschillende vormen op je af te sturen. Zo werden die toetsen na vijf minuten een beat, of kregen ze een heel ander karakter door nóg een andere melodie erdoorheen te verweven.  Het middenstuk van het concert profileerde zich door een paar clubbangers die door Hebden vakkundig ontleed werden van hun meest in het oog springende elementen en vervangen werd door, je raadt het, subtiel getrom. Na een vakkundige opbouw met in de hoofdrol alweer het Oosters gezang, had de man nog één verrassing in zijn draaitafel zitten: een elektronische versie van ‘Feelin’ groovy’ van Simon & Garfunkel. Eigenlijk hadden we hiermee ook onze recensie kunnen beginnen.