Trix werpt een boeiende blik op indierock met Filter

door Mattias Goossens

Met Filter heeft Trix een nieuw succesconcept in handen. Eerder werden liefhebbers van Belgische muziek (We Are Open), electronica en hiphop (FADED Weekender) en hardere gitaren (Desertfest) al op hun wenken bediend, nu was het de beurt aan de indiekids. Met Stephen Malkmus & The Jicks had de Antwerpse zaal meteen een levende legende binnengehaald. Een ontdekkingsfestival kon je Filter niet noemen: daarvoor stonden te veel bands dit jaar al eerder op een Belgisch podium. Wel filterde het clubfestival een reeks interessante namen uit het aanbod tourende artiesten (dankuwel Pitchfork Festival Parijs) en bundelde het die in een strak tijdschema in de drie verschillende zalen. Verslag door Frederik Jacobs en Mattias Goossens, foto’s door Sanne Gommers

Het was meteen dubbel feest met Jaguar Jaguar. De Antwerpenaren brachten vrijdag hun debuut-ep ‘Montjoi’ uit en stelden die met veel zelfvertrouwen voor in de Club van Trix, waar ze dit jaar ‘Artist in residence’ zijn. Dat de muzikanten hun strepen reeds verdienen bij andere bands hoorde je: de goedgemikte riffs volgden elkaar als een supercombo op, terwijl Ruben Vanhoutte vanachter een minimalistische drumkit enkel focuste op het juiste ritme. De band wilde hier duidelijk een stevige eerste indruk nalaten en slaagde daar ook in, al mochten ze gerust wat losser spelen. “Het leven van een frontman: je moet het publiek de hele tijd entertainen – suckt!” grapte Thomas Lauwers – iets wat hem wel lukte toen de microfoonstandaard plots z’n rij voortanden aanviel. Toen er in ‘Never took time’ plots een veredelde peniskoker op het podium werd gehaald om als blaasinstrument te dienen schoten de wenkbrauwen op de eerste rijen de hoogte in, temeer omdat er geen geluid uit bleek te komen en Emiel Raeymaekers het gevaarte hoofdschuddend weer wegborg. Dat ook de nummers die niet op de ep staan smaken naar meer, belooft echter veel goeds. (Mattias)

In het café pikten we vervolgens het einde van Yuno mee. Dat blijkt na een lekkere lunchbar op de Vrijdagsmarkt en een vermakelijke film ook een funkpopkwartet uit Florida te zijn. Niet het meest aanstekelijke of beklijvende dat we op de avond hoorden, maar met ‘No going back’ wel verantwoordelijk voor één van de hardnekkigere oorwurmen. (Mattias)

Het is moeilijk om bij Andy Shauf niet aan Kevin Morby te denken – al is die eerste misschien nog een tikje subtieler en tederder. De melodieën van de Canadees verwarmden het hart maar verscheurden het bijwijlen ook. Zijn knullige Kurt Vile-look en bedeesde podiumprésence straalden een soort eenzaamheid uit die ook in zijn songs terug te vinden was. Subtiele details – wat een drumster! – en abrupt afgebroken songs zorgden voor een beklijvend mooie leegte. En ja, ook de klarinetten waren absoluut een meerwaarde. Complimenten aan de geluidsman, trouwens. Lang geleden dat we zo’n kraakhelder optreden hoorden. (Frederik)

Op zijn eerste soloplaat ‘Mulberry violence’ ging Trevor Powers – in een vorig leven sprookjesmuzikant Youth Lagoon – op uitstap naar de donkerdere krochten van de electronica. Samen met zijn sound veranderde zijn uiterlijk: in de Club kwam hij opdraven met appelblauwzeegroenachtige haren en witte contactlenzen. Het was bijna angstaanjagend hoe hij met die lege ogen dreigend naar het publiek staarde, terwijl hij bezwerende danspasjes deed waar Thom Yorke nog een puntje aan kan zuigen. De schattige “Antwerp, we love you” van enkele minuten eerder was meteen vergeten. Bon, Powers’ nummers waren live quasi identiek aan de albumversies. En toch kwamen ze beter over. De beats trilden tot diep vanbinnen, en Trevor was veel bedrijviger dan hij op plaat doet vermoeden. Hij behandelde zijn knoppen als een bezetene, bijgestaan door een steengoeie livedrummer. Opvallend: uit een ver verleden meenden we ons te herinneren dat Powers een verschrikkelijke zanger is. Gisteren in Trix zong hij quasi perfect. Moeilijk om met zekerheid te zeggen of het aan enige vorm van autotune lag. (Frederik)

“Ze is zo schattig” kirde iemand naast ons toen Snail Mail het podium opstapte. Het leek wel alsof Lindsey Jordan (19 jaar en net geen 1m60, dat wel) het hoorde, want ze knielde spontaan aan haar effectenpaneel en haalde daar enkele pijnlijke snerpklanken uit. Het bleek de intro van ‘Heat wave’ te zijn, één van de breekbare altrockers van haar gehypte debuut ‘Lush’. Live weet Snail Mail helaas minder te overtuigen. Op haar eerste Europese show in de Botanique eerder dit jaar viel al op hoe ze op een podium een pak trager op haar gitaar ramt, en dat blijkt een half jaar later nog steeds het geval. Ook haar stem is minder krachtig dan op plaat, en ze zakte er in Trix meermaals door. Dat haar nummers dynamiek en variatie missen, leidde zo al snel tot een monotone show. Bovenien was Jordan zelf wat geagiteerd, want na het solo gebrachte ‘Anytime’ stapte ze zonder veel woorden het podium af. Volgende week herkansing op Sonic City? (Mattias)

Eerlijk: het is voor Stephen Malkmus niet moeilijk om te overtuigen. Weinigen hebben zo’n heerlijk nonchalante charme en kenmerkende stem als de frontman van Pavement. Natúúrlijk heeft nostalgie daar iets mee te maken, maar om zijn show op Filter Festival volledig te kunnen appreciëren, moest je simpelweg stoppen met je vast te klampen aan het verleden. Uiteraard sijpelen zijn roots nog door in zijn shows, maar met de juiste mindset zorgt dat eerder voor extra glans dan dat het op een afkooksel van het verleden gaat lijken. Verwacht gewoon geen Pavement-show. Malkmus had het zichzelf gemakkelijk kunnen maken en een set kunnen puren uit het fenomenale oeuvre van een van de beste gitaarbands die onze aardbol ooit gekend heeft – niet dat we dat erg hadden gevonden, hoor – maar dat deed hij niet. Gelukkig had hij zijn beste soloplaat in heel lange tijd op zak.

Malkmus is meester in de melancholie. Hij tovert geen mierzoete, melodramatische emoballads, wel doordachte, clevere songs doorspekt van oprechtheid. Dat was dertig jaar geleden al het geval, maar ook nieuwe nummers als ‘Cast off’ en het wonderbaarlijk mooie ‘Middle America’ nestelden zich in Trix zonder mededogen diep in ons hart. In zijn gitaarspel waren op geen enkel moment overbodige nonsens te bespeuren, nooit te veel overdadige effecten of uitsloverige solo’s. Het onderstreepte de kracht van de songs an sich. Kompanen The Jicks waren vakmannen zonder meer. Hoewel Malkmus links aan de zijkant van het podium opgesteld stond was het onmogelijk de ogen van hem af te wenden. Elke hair flip of gitaarwissel barstte van het onbewuste charisma. Het is een icoon, die man. En hij bedankte de vijftigers met Pavement-shirts op gracieuze wijze met ‘In the mouth a desert’. (Frederik)

Nergens meer gitaren én meer ambiance dan bij Rolling Blackouts Coastal Fever. Na de Ancienne Belgique en Pukkelpop was het al de derde show van het Australische vijftal in ons land dit jaar. Die shows, in combinatie met knappe debuutplaat ‘Hope downs’, leverden de Melbournians ook bij ons een trouwe schare fans op. Die hadden na een boel statische optredens wel zin in een rondje duwen en springen, want van bij opener ‘Clean slate’ veerde de Club op. De spaarzame bindteksten werden vlugjes over de outro’s en intro’s geuit opdat het tempo zeker niet zou slabakken. ‘Talking straight’ werd als hymne meegezongen, en in de finale van ‘An airconditioned man’ knalde iemand een confettikanon open. Enige fout van deze show: ons bedanken voor ons uitstekende bier om dan een blikje Maes open te trekken. (Mattias)

Bij Unknown Mortal Orchestra is het de laatste jaren altijd bang afwachten. Ruban Nielson heeft een verleden als psychrocker, en dat is niet altijd even goed te verzoenen met de meer afgelikte pop die hij op zijn laatste twee platen in elkaar bokst. In de grote zaal van Trix zat de balans vrijdag gelukkig wel goed – we durven zelfs stellen dat dit de beste UMO was die we de afgelopen vijf jaar zagen. Zoals wel vaker rakelde hij eerst wat ouder materiaal op én dook hij tijdens strakke opener ‘From the sun’ meteen al gitaarspelend het publiek in. Pas vier nummers ver kwam ‘Sex & food’ aan bod met het slome ‘Ministry of alienation’.

Vorige week bracht UMO nog het instrumentale ‘IC-01 Hanoi’ uit, dat hij samen met zijn familie opnam. Daaruit werden geen nummers gespeeld, maar zijn broer zat wel achter de drums en papa Nielson verzorgde de keyboards. Was het dat familiale sfeertje dat de frontman zo gelukkig stemde? Hij wisselde gezwind de romantiek van ‘So good at being in trouble’ voor de snerende gitaren van ‘American guilt’, terwijl hij tijdens ‘Not in love we’re just high’ met enkel een microfoon de versterkers op klom, vanwaar hij al klappend het publiek dirigeerde. Met meezinger ‘Multi-love’, het ledematen loswerkende ‘Hunnybee’ en een versnelde versie van ‘Can’t keep checking my phone’ zette hij een feestelijk punt achter z’n show en het festival, waarna de stap richting afterparty bijzonder klein was. Graag tot volgend jaar, Trix. (Mattias)