Beirut verrast niet maar biedt oerdegelijke kwaliteit op ‘Gallipoli’

door Kevin Bruggeman

In 2006 lanceerde het voortreffelijke radioprogramma Duyster het nummer ‘Postcards from Italy’ van het toen volstrekt onbekende Beirut. Menig fan van het programma omarmde het liedje gretig als zijn/haar hoogst persoonlijke geheimpje. De combinatie van bijna lo-fi gitaarspel en melancholische blazers was uniek en bood de luisteraar een warme bondgenoot voor de kille avonden. Het was dan ook vreemd opkijken toen amper drie jaar later ‘Nantes’ een wereldhit werd en wat oorspronkelijk een geheimpje was een headliner werd. Zach Condon maakte op zijn eentje de trompet en de hoorn salonfähig in een wereld waarin hippe beats en harde gitaren het voortouw hadden genomen.

Nog steeds is Beirut pionier wat betreft het gebruik van blazers, al merkten we goedkeurend op dat bijvoorbeeld ook The Antlers er gretig gebruik van maakte op ‘Familiars’, al zijn ze op die laatste veeleer droefgeestig in plaats van euforisch. Al te snel wordt een epitheton als ‘uniek’ gebruikt bij een ietwat afwijkend instrumentarium, maar voor Beirut is het op zijn plaats. Nog steeds doet niemand wat Condon en zijn maats doen. Het maakt hen uit de duizenden herkenbaar. Extatische Balkanblazers – Goran Bregovic is nooit veraf – die getemd worden door de droevige, maar niet depressieve stem van Condon maken ook op zijn vijfde worp, ‘Gallipoli’, de dienst uit.

‘When I die’ is een fijne opener die meteen duidelijk maakt dat Beirut nog steeds de enige is die deze combine foutloos kan aangaan. Prachtig hoe hij de sfeer van heel zijn muziek weet te vatten wanneer hij ‘Don’t cry, I promise that I’ll get it right, I’ve been practicing my whole life’ zingt. Weemoed met een glimlach rond de mondhoeken. Melancholie op een zonovergoten strand.

‘Gallipoli’, de single genoemd naar de Italiaanse plaats waar het nummer is opgenomen, lijkt met zijn vintage blazers, zijn weemoedige melodie en fijn, subtiel drumwerk op niets anders dan .. euh .. Beirut. ‘Varieties of exile’ wordt minutenlang begeleid door een ukelele en voor een keer hoef je daarbij niet de link met Mumford & Sons te leggen. Het instrumentale ‘On mainau island’ biedt een ander geluid met zijn vervormd klinkende synths, maar het zorgt ervoor dat een indigestie aan Condons stemgeluid en te veel blazers geen kans krijgt om al te hard toe te slaan.

Want hoe je het ook draait of keert is het grote euvel van een band als deze dat een trucje – hoe geweldig het ook moge zijn – ooit uitgemolken geraakt. In se horen we op ‘Gallipoli’ geen ander geluid dan we al kenden van pakweg ‘The flying club cup’, of het moet in kleine details zitten als de drumcomputer in ‘Family curse’, de leuke geluidjes uit Condons farfiza orgel (dat hij ook op zijn eerste twee albums inzette) op ‘Landslide’ of de verrassende ambient outro op ‘Gauze für Zah’.

Versta ons niet verkeerd: ‘Gallipoli’ is na een afwezigheid van vier jaar een rentree door de grote poort. ‘Gallipoli’ is beter dan de twee voorgangers ‘The rip tide’ en vooral ‘No no no’, dat nooit helemaal wist te overtuigen. ‘Gallipoli’ is kortom nergens minder dan ‘prima’. Maar heel stiekem horen we een stemmetje dat ons influistert: wij willen meer elektronische versieringen, meer ambient outro’s, meer fijne keyboard geluidjes en heel, heel, heel af en toe iets minder blazers.

Beirut speelt op 2 april in Vorst Nationaal (info & tickets).