‘Fudge sandwich’ van Ty Segall is nauwelijks een coveralbum te noemen

door Jelle Geuns

Het nieuws dat het Amerikaanse manusje-van-alles Ty Segall terug is met een album waar hij een vinger in de pap te brokken heeft, mag dan wel afgezaagd in de oren klinken, de een na de ander ijzersterke productie doet dat beslist niet. Dit jaar alleen al passeerden vier albums de revue waar zijn naam op prijkt: het veelgeprezen solowerkstuk ‘Freedom’s goblin’, samenwerking ’Joy’ met White Fence, ‘Pre strike sweep’ met zijproject GØGGS en nog niet zo lang geleden het ineengeknutselde ‘Orange rainbow’, dat voor de gelegenheid verscheen op 55 cassettes. Geen flauw idee hoeveel uren er in één dag zitten in zijn tijdsbeleving.

Sinds kort is zijn vijfde ei van dit jaar uitgebroed. ‘Fudge sandwich’ telt elf covers; je zou bijna denken dat dit een meesterzet van Segall is om zijn repertoire verder op te smukken en zijn inspiratieloosheid te maskeren, mocht het niet zo zijn dat het leeuwendeel van de songs haast onherkenbaar wordt heruitgevonden. Op ‘Fudge sandwich’ vallen onder meer kleppers van Grateful Dead, Funkadelic, John Lennon en Neil Young in een ketel pruttelende garagerock en punk.

Het maken van covers is Segall natuurlijk niet vreemd. Zo waagde hij zich op ‘Freedom’s goblin’ nog aan een herwerking van Hot Chocolates discotrip ‘Every 1’s a winner’ en is de kans groot dat platen van Black Sabbath of DEVO opduiken in zijn sets. Een volledig coveralbum is echter een primeur voor de muziekvirtuoos. De funkklassieker ‘Lowrider’ van War mag de spits afbijten op ‘Fudge sandwich’, dat voor de gelegenheid ongemanierd gestript werd tot enkel koebelpercussie en lyrics. Als aankleding laat Segall zijn innerlijke hellehond laag grommen terwijl spacy tonen de laatste hand leggen aan een donker en ontregeld sfeertje. ‘I’m a man’ van het Britse The Spencer Davis Group, dat eveneens een favoriet is bij funky groepen als Smoove en Macho, wordt eerder met de zachte hand aangepakt. Hier wordt de originele boogie gespaard, maar vervormde gitaartonen die Segall al jaar en dag meestert, voeren het hoogste woord.

Het eerder luchtige ‘Hit it and quit it’ van de funkvedettes van Funkadelic werd voor ‘Fudge sandwich’ ontdaan van zijn speelse riedels en geprept om de meest obscure rocktenten het hof te maken. Grondlegger van de funk George Clinton zijn roemrijke riffs worden hier opgedreven in de mate dat je trommelvliezen spontaan littekenweefsel beginnen aan te maken. Het mystieke karakter van ‘The loner’, waarmee Neil Young uitpakte op zijn debuutplaat uit 1968, wordt gesmoord door Segalls opgepepte punk. Een robbertje vechten klinkt zodoende veel aannemelijker dan wegdromen in een kleurrijke hangmat.

‘Fudge sandwich’ ontvouwt niet enkel covers van welbekende artiesten, maar speurt ook hoekjes van de muziekgeschiedenis af die niet al te vanzelfsprekend zijn voor herwerkingen. Segalls aanpak omtrent ‘Archangel thunderbird’ van Krautrockers Amon Düül II doet ons bijvoorbeeld terugdenken aan het experimentele geluid van ‘Freedom’s goblin’ en zou dus niet geheel misstaan op de achterzijde van dat album. Een ode aan de leermeesters van Grateful Dead mag uiteraard niet ontbreken. Het lijkt zelfs alsof we een kleine geschiedenisles krijgen van Segall, die de vaart van ‘St. Stephen’ maar blijft opjutten totdat het hoogste peil van opgefokte garagerock bereikt wordt.

De titel van coveralbum ‘Fudge sandwich’ insinueert dat het een slordig boeltje kan worden, al bewijst Segall nog maar eens dat hetgeen hij serveert om duimen en vingers bij af te likken is. Het woord ‘coveralbum’ in de mond nemen is een moeilijke zaak aangezien een behandeling à la Segall zoveel meer in petto heeft. We doen het toch maar, vermits hij dat zelf ook doet.