Gang Gang Dance keert sereen terug met ‘Kazuashita’

door Pascal Vandenberghe

Gang Gang Dance, het is een naam die eigenlijk in eenzelfde adem met Battles, Dirty Projectors en Yeasayer genoemd kan worden als deel van de toonaangevende Brooklynse muziekscene van midden tot de late jaren 2000. De band mag dan wel uit Manhattan komen, hun geluid sluit qua insteek zodanig aan bij bovengenoemde dat daar vaak overheen wordt gekeken. Gang Gang Dance staat namelijk net als eerdergenoemde al sinds het begin bekend voor ongebreidelde experimentatie. Folk werd vermengd met invloeden uit alle hoeken van de wereld tot psychedelische, soms misselijkmakende trips. Bij ‘Saint Dymphna’ doken er meer elektronische en pop-invloeden op, die op het magistrale ‘Eye contact’ tot volle bloei kwamen, het was everything time.

En toen was het – zonder officieel van een hiatus te spreken – zeven jaar stil rond de band. Lizzi Boutgatsos bracht nog een plaat uit via MoMa PS1 en Brian DeGraw had nog een soloplaat waar hij zelf niet tevreden over was, verder was het op muzikaal vlak stil tot de release van deze zesde plaat. Uitkijken naar ‘Kazuashita’ ging toch enigszins gepaard met enige scepsis. Misschien ongegrond, maar aan de andere kant, de recentste output van andere helden uit de hippe Brooklyn-scene van de late jaren 2000 wist namelijk niet de lat te halen waar ze die toen voor zichzelf hadden gelegd – zie Battles, Dirty Projectors en ook de generatiegenoten van Animal Collective.

Het eerste wat bij Gang Gang Dance hun rentree opvalt is de rust die ‘Kazuashita’ (vrij vertaald: ‘vrede morgen’) uitstraalt. Amper epische opbouw of explosieve uitspattingen te bekennen hier, in plaats daarvan gaan DeGraw, Bougatsos en Diamond voor serene ambient en zwijmelende popsongs die soepel in elkaar overlopen – net als op ‘Eye contact’ met kleine interludes als brugjes tussendoor. Soms misschien iets te soepel zelfs, tot het op het geduld begint te werken. Het Bonobo-aandoende titelnummer rechtvaardigt zo zijn duur van acht minuten niet en vervalt al snel naar de achtergrond. Er wordt opgebouwd, maar het doet meer als een smeulend vuurtje aan dan iets dat echt prikkelt. ‘Snake dub’ heeft een aanstekelijk dancehall-ritme maar laat op eenzelfde manier een zoekende indruk na.

Het is vooral wanneer Lizzi Bougatsos’ stem zich zacht doorheen de synths en gitaren baant, dat het plaatje volledig klopt. De sensuele zang in ‘Lotus’ vult de prachtige gitaarmelodieën en lieflijke synths perfect aan tot een beneveld, doch o zo doeltreffend droompopnummer. ‘J-tree’ volgt min of meer hetzelfde recept, dan wel met een politieke boodschap aan gekoppeld. Glinsterende gitaren ondersteunen in de brug van het liedje de extase van een Standing Rock-demonstrant die bizons ziet, dezelfde stem die luttele seconden voordien nog over “tear gas, riot gear, weapons en rubber bullets” sprak. Het is een warme protestsong die ontdaan is van de gebruikelijke dosis vitriool, maar in plaats daarvan traag en effectief naar binnen huppelt.

‘Young boy (Marika in America)’ gooit het dan weer over een minder subtiele boeg. Politiegeweld en rouw worden vertaald in een vrij clubby en urgent popnummer dat het nodige vuur mengt met catchy synthmelodieën. Het is een welgekomen adrenalinestoot na dat zoutloze titelnummer. Het slotsalvo van ‘Too much to soon’ en ‘Salve on the sorrow’ steekt wat af na die steekvlam van ‘Young boy’, al weet vooral die laatste met z’n combinatie van wijdse gitaren en ijle zang de sterktes uit het begin van de plaat nog eens boven te halen.

In een tijd waar de staat van de wereld zich eerder naar een dystopische variant van de chaos in Gang Gang Dance’s oudere muziek gedraagt, toont de band zich – heerlijk tegendraads als ze zijn – opmerkelijk ingehouden. Die subtiele aanpak van ‘Kazuashita’ kent echter een wisselend succes. Hoewel de magie en de bands zin voor melodie nog steeds duidelijk de kop opsteekt, gaan ze hier en daar iets te veel op in hun meditatie, wat tot enkele uitgebluste momenten leidt. Dit album is afgezien daarvan wel een bewijs dat Gang Gang Dance zich als band uit een gouden tijd nog steeds zowel muzikaal als inhoudelijk relevant kan tonen, iets waar sommige generatiegenoten het moeilijker mee hebben.