Gevarieerd en poëtisch gemopper van postpunkpionier Wire op ‘Mind hive’

door Eva Schalbroeck

In 1977 staken de mannen van de Londense groep Wire voor het eerst de draak met de bedenkelijke toestand van de maatschappij. Alles gaande van onrecht tot de verslavende en misleidende televisie en graatmagere modellen ging voor de bijl op hun intussen legendarisch debuut ‘Pink flag’. Op ‘Mind hive’ klinkt de groep 43 jaar later nog steeds verontwaardigd, vaak om dezelfde dingen. “It’s nothing new. Hungry cats getting fatter, minds and thinner ideas. Nothing new about that”: geen wonder dat ze nog steeds nukkig zijn. Soms hoor je nog een vlaag van die oorspronkelijke sound, zoals tijdens de intro van ‘Cactused’. Maar Wire heeft geen boodschap aan goedkope nostalgie. Integendeel, de groep gaat er prat op dat die nooit in herhaling valt en zichzelf steeds heruitvindt op elk album.

Toch is ‘Mind hive’ niet de revolutie waarop gehamerd wordt in de release tekst. Het klinkt eerder als de zeventiende suite in een langere evolutie naar een diepere en meer gevarieerde sound. In 2020 zoeken Wire daarvoor interessante contrasten op. Op ‘Primed and ready’ worden dense gitaren en stevige drums gekoppeld aan vlotte melodieën. Colin Newman neemt meestal de zang voor zijn rekening met zijn typische rechttoe rechtaan aflevering. Af en toe valt Graham Lewis onverwachts binnen met zijn hese bariton. Bondige lyrics beschrijven vaak erg raak rauwe en zware emoties. “People sleeping, broken, beaten. People lying, homeless, dying” is zo een pareltje dat een ton weegt.

Uit woede vloeit ook contemplatie voort, in de vorm van een paar sprankelende popsongs, zoals ‘Off the beach’ en ‘Unrepentant’. Dat kan niet enkel toegeschreven worden aan ouder worden. Met songs zoals ‘Mannequin’ toonde Wire vier decennia geleden dat ze hun hand niet omdraaien voor een knappe popsong; een troef die de groep gelukkig enkel maar versterkt heeft.

Soms probeert Wire wel iets te hard. ‘Hung’ klinkt wat geforceerd, richtingloos en te lang uitgesponnen. ‘Oklahoma’ is de vreemde eend in de bijt, de flauwe grap die wat te lang aansleept. Het is alsof de leden net iets te gretig willen aantonen dat ze onder al die nieuwe laagjes en grijze haren nog steeds de pionieren zijn die meeschreven aan het postpunkhandboek en talloze bands inspireerden. Dat er een documentaire over hun “baanbrekende muzikale carrière” in de pijplijn zit, zal zeker iets te maken hebben met die geldingsdrang.

Deze mindere momenten doen niet te veel afbreuk aan het geheel: een album dat aantoont hoe gevarieerd, poëtisch en matuur postpunk wel niet kan klinken en dat het niet ten dode opgeschreven is. Dat bereiken op je zeventiende album in plaats van je gal te spuwen met mede “grumpy old white men” in een anonieme chatroom of op café is een prestatie op zich.