Laurel Halo creëert eindeloze en krankzinnige klanken op ‘Raw silk uncut wood’

door Geerhard Verbeelen

“What works reliably is to know the raw silk, hold the uncut wood. Need little. Want less.” De titel van Laurel Halo’s laatste werk is geïnspireerd door een oud-Chinees gedicht. Het doet meteen vermoeden dat de Amerikaanse artieste voor een minimalistische en spirituele aanpak kiest.

Het oeuvre van Laurel Halo heeft een constante: verwachtingen worden niet ingelost. Waar haar vorig werk wel eens uitnodigde tot dansen, poppy klonk of flarden techno bevatte, blijft het op ‘Raw silk uncut wood’ ijzig kil en ongemakkelijk. Geen zanglijnen, geen zachte melodieën, geen spoor van toegankelijkheid meer. Op haar nieuwste blijft alles abstract en minimaal. Maar daarom niet minder mooi.

Het album opent met een titeltrack die exact tien minuten lang galmt, tolt en rolt. De zachte cello (gespeeld door Olivier Coates) steekt iets over de helft van het nummer even de kop op en sust de gemoederen. Door de soundscapes van fluitende vogels en een zachte bries op de achtergrond klinkt het hele nummer heel wijds. Geleidelijk aan word je in een vredige staat gesleurd. Zo kabbelt Laurel nog even voort met het jazzy ‘Mercury’. Repetitieve toetsen die op weg lijken te zijn naar nergens, maar een voorbode blijken voor het volgende deel van de plaat.

Want het tweeluik ‘Quietude’ en ‘The sick mind’ klinkt als een geïmproviseerde, nare nachtmerrie, met pulserende geluiden die rondstuiten in een absurd universum. Het zijn de keyboardtoetsen die je gek maken, onbehagen uitlokken en je in een negatieve spiraal naar beneden duwen. Alsof iemand als een volslagen gek met aalvlugge vingers willekeurig op een klavier knalt. Zet er de dwaze blik van een gedrogeerde Jack Nicholson onder en je krijgt een briljante scène uit ‘One flew over the cuckoo’s nest’ voorgeschoteld. Het zorgt voor een intense spanning die geventileerd moet worden.

Gelukkig heeft Laurel Halo aan alles gedacht. Het korte en tegelijk zeer volle overgangsnummer ‘Supine’ geldt zowel als outro voor het gestoorde duo als intro voor laatste nummer van de plaat, de ware apotheose: ‘Nahbarkeit’. Het is een moeilijk te vertalen Duits woord dat zoveel betekent als nabijheid. Het slotepos van, alweer, tien minuten voelt bijna mystiek aan. In het begin van het nummer gaat de muzikante nog even de duistere kantjes opzoeken met een onheilspellende dialoog tussen de bombastische percussie en de zwevende keys. Naarmate het lied vordert slaagt de sfeer om en krijg je donzige, milde muziek. Na zeven en een halve minuut koude oorlog volgt de bevrijding. Als je een paar minuten eerder nog dacht dat je krankzinnig geworden was, kan je meteen laten helen door de serene klanken. Het einde van het nummer glijdt naar binnen als een glas ijskoud water op een hete dag. Hoewel het dus nabij zou moeten betekenen, geeft ‘Nahbarkeit’ net een gevoel van eindeloosheid weer.

Experimentele ambient leent zich uitstekend tot lange, uitgesponnen nummers. Het middenstuk van het mini-album met de kortste nummers snijdt minder diep. Afzonderlijk zijn de nummers moeilijk te beluisteren. Toch zijn ze in de context van het woordeloze verhaal vatbaar en zelfs aangrijpend. Hoe chaotisch ze ook klinken, ‘Quietude’ en ‘The sick mind’ zetten de spanningsboog op scherp, waardoor het orgelpunt ‘Nahbarkeit’ des te beter binnenkomt.