Moaning blijft steken in de middenmoot met ‘Uneasy laughter’

door Frederik Jacobs

Hoera, quarantaine! Eindelijk vond ik nog eens tijd om mijn geliefde Indiestyle-pen op te vissen uit de stoffige lade die ik al een tijdje niet meer open kreeg. Elke bezigheid was goed om de binnenhuiselijke verveling tegen te gaan. Dat dacht ik tenminste, tot ik de nieuwe plaat van Moaning ten gehore kreeg. Activiteiten die achteraf gezien nuttiger zouden geweest zijn: de was van al mijn huisgenoten doen, mijn elleboog proberen likken, pogen koriander te leren appreciëren.

‘Veelbelovend’ – maar dan in het Engels – was een erg aanwezig woord in de persteksten rond het debuut van Moaning, zo’n twee jaar geleden. Die eerste plaat van de jonge postpunk-band viel tegen; te veel wannabe, te weinig origineel. Zou tweede langspeler ‘Uneasy laughter’ die vroege slipper rechttrekken of een vroegtijdig heengaan inluiden? De titel verraadt de uitkomst al een beetje.

Veel is er niet veranderd tegenover twee jaar geleden, tenzij dan hier en daar een extra likje synthesizer – hét geliefkoosde instrument van gitaarbands in een sleur. Maar van sleur kan je hier niet echt spreken: Moaning heeft namelijk nog geen hoogtepunt gekend. Dat zal het ook niet leren kennen met ’Uneasy laughter’. Of er dan echt geen tekenen van beterschap zijn? Gek genoeg ben ik single ‘Ego’ na enkele luisterbeurten gaan appreciëren, ondanks het slappe refrein dat doet denken aan White Lies op hun retour. Zanger Sean Solomon countert flauwe opmerkingen over zijn babyface met een zware, ronduit goeie stem.

De baslijn van ‘Make it stop’ hoorden we al eens bij Whispering Sons en het refrein doet denken aan Customs. ’Keep out’ had een uitstekend nummer kunnen zijn zonder die irritante synths. ‘Connect the dots’ klinkt héél even als ‘I wanna be adored’ van Stone Roses, nog steeds een van de beste nummers ooit gemaakt. De donkere dreampop van afsluiter ‘Say Something’ was een aangename soundtrack bij m’n middagroes. Zo, nu heb ik met heel veel moeite alle lichtpuntjes bij elkaar geschraapt.

Na een vijftal integrale luisterbeurten stel ik mezelf één vraag: ‘Zouden Solomon en co. hun muziek zélf goed vinden?’. Alles klinkt zo gezapig, afgeleefd en allesbehalve origineel. Geen passie. Joy Division zonder pijn, Interpol zonder diepgang, Customs zonder bakkenbaarden. Zo opzichtig leentjebuur spelen is zelden een goed idee.