‘Pawlowski, Trouvé & Ward – Volume 2’, wederom een eigenzinnig drieluik

door Frederik Jacobs

Rudy Trouvé, Craig Ward en Mauro Pawlowski zijn drie parels die net iets te ruw bleken voor dEUS. De eerste smeedde mee aan de unieke sound van de eerste twee albums, het experimentele project ‘My sister = my clock’ meegerekend. De tweede volgde hem op en probeerde de onconventionele lijn door te zetten op het magistrale ‘In a bar, under the sea’ en -in mindere mate- ‘The ideal crash’. De derde, tenslotte, gaf nog niet zo lang geleden na vier meer gestroomlijnde albums zijn ontslag. Het is opvallend dat de drie nooit tegelijkertijd bij dEUS speelden, want daarbuiten kunnen ze het erg goed met elkaar vinden. Zo speelden ze bijvoorbeeld samen in supergroep The Love Substitutes en het door Trouvé opgerichte Kiss My Jazz. Die samenwerkingen waren zo geniaal dat we toch wel teleurgesteld waren toen ‘Pawlowski/Trouvé/Ward’ uit 2007 geen samenwerking bleek, maar een collectie van individueel opgenomen songs.  Dat is op ‘Volume 2’ niet anders.

Het album bestaat bijgevolg weer uit drie afzonderlijke delen waar niet onderling tussengekomen wordt. Met andere woorden: het zijn drie los van elkaar staande mini-albums, samengepropt in -alweer- erg mooi artwork van Trouvé. De songs klinken over het algemeen als geïmproviseerde thuisopnames, maar dat hoeft niet per se een probleem te zijn. Vooral Trouvé bewees met onder meer Gore Slut dat lofi wel degelijk zijn ding is. We lopen echter op de feiten vooruit; beginnen doen we met Craig Ward.

Net als negen jaar geleden mag de Schot het album openen. Toen nog met jazzy noise, nu zowaar met ambient. Twintig minuten lang dompelt hij je onder in een soundscape van rustgevende synths. Helaas worden deze frequent verstoord door geluiden die zo schel zijn dat het soms pijn doet aan de oren. Op vierde (en tevens laatste Ward-) song ‘Sunless’ laat hij die gelukkig achterwege en kunnen we eindelijk genieten van een ambientnummer zoals het hoort te zijn.

Vervolgens zet Pawlowski met een parlando ‘Attention: music’ zijn deel van de plaat dreigend in. Na die intro volgt meteen… Nog een intro. ‘Quiz master ghost animal 1: the sadness inside’ is een zeventien seconden durende kitschy synthesizer-jingle van een fictieve quizshow uit de 80’s. En oh ja, er zijn zeehondgeluiden. Verderop in het album wachten er nog vier, langere, ‘Quiz master ghost animal’-jingles, hoera! Tussendoor experimenteert Mauro zowel met abstracte -bijna ambient- gitaarmuziek als met experimentele, zwalpende ritmes à la Tom Waits. ‘It’s gone’ is dan weer een bijzonder mooie en sfeervolle compositie met synths en strijkers. Alsof dit alles nog niet verrassend genoeg was, sluit hij zijn deel af met zo mogelijk -je gelooft het nooit- de beste Belgische glamrocksong ooit. ‘In Starlight (we must be alive)’ heeft álles wat zo’n nummer moet hebben: catchy gitaren, ooh‘s en yeah‘s, synthesizers en een spekgladde gitaarsolo. De lyrics sluiten naadloos bij het geheel aan (“we must be alive, all through the day and through the night“). Die zagen we niet aankomen.

Je merkt het meteen wanneer Trouvé’s deel aanbreekt. De ingetogen maar tegelijk tegendraadse gitaren in ‘May the 19th’ zijn zo typisch Rudy. Het is opmerkelijk hoe goed de man is in het scheppen van een gemoedelijke en warme sfeer waarbij de angstaanval toch constant om de hoek loert. Dreigende strijkers en repetitieve noisegeluiden maken je paranoia (‘My nerves are stretched so far they have become like violin strings’ is daar een perfect voorbeeld van), maar even later -in dezelfde of een andere song- stelt zijn aangename stemgeluid je gerust (‘Thin can’, ‘Life support’). Trouvé laat zich ook op dit album weer van zijn meest veelzijdige kant zien: ‘Torch’ had van The Jesus and Mary Chain kunnen zijn, op ‘German Organ’ gebruikt hij een je-kan-het-wel-raden-welk-instrument én een drummachine, en afsluiter ‘September 1971’ bulkt van de experimentele noisy jazz. Rudy Trouvé zoals we van hem gewoon zijn: afwisselend en steengoed.

Het is moeilijk om zo’n split album in z’n geheel te beoordelen. De twee derden die Pawlowski en Trouvé voor hun rekening nemen zijn alleszins erg goed: experimenteel en afwisselend, zonder ooit de luisteraar kwijt te geraken. Bovendien sluiten die twee delen ook mooi op elkaar aan qua sfeer. Op dat gebied hoort Ward’s bijdrage eveneens thuis op het album, al laat de kwaliteit van de ambient muziekstukken het een beetje afweten. Over het algemeen is ‘Pawlowski, Trouvé & Ward – Volume 2’ een erg interessant luisterstuk waarop de drie mannen helemaal hun zin doen. Met Pawlowski’s ‘Quiz master’ en ‘In starlight’, en Trouvé’s ‘Thin can’ staan er zelfs enkele memorabele nummers op. Eentje voor de verzamelaars, al zou deze lp in niemands platenkast echt misstaan.