Soft Kill vergeet donker te klinken op ‘Dead kids, R.I.P. city’

door Kevin Bruggeman

In het segment van de donkere postpunk wist Soft Kill het jongste decennium heel wat zieltjes te winnen. Voorgangers ‘Choke’ en ‘Savior’ konden moeiteloos concurreren met het Editors-geluid voordat laatstgenoemde besliste om enkel nog muziek voor grote stadions te maken. ‘Dead kids, RIP city’ – een parodie op Kendrick Lamars ‘Good kid, m.A.A.d. city’ – ambieert met een kristalheldere productie helemaal de grote doorbraak, maar mist eenvoudigweg goed songmateriaal.

Zanger Tobias Grave (what’s in a name?) heeft er geen onverdeeld gelukkig leven opzitten. Hij doorworstelde meerdere drugsverslavingen, verbleef meermaals in de gevangenis  en verloor zijn zoontje Dominick ei zo na bij diens geboorte na een zware bloeding van zijn vrouw.  Ellende gaat bij kunstenaars wel vaker hand in hand met schoonheid, getuige daarvan de voorgaande platen. Grave geraakte echter terug op het juiste pad, slaagde er voor het eerst in om een plaat clean te maken en ziet inmiddels zijn zoontje opgroeien als een gezond kind. Te veel goed nieuws voor een goede plaat helaas. In plaats van de eigen miserie bezingt hij op de nieuwe plaat verhalen van mensen die het minder goed is vergaan (dead kids) in een stad (Portland) waarvan hij steeds meer vervreemdt (RIP city).

‘Dead kids, RIP city’  lonkt nadrukkelijk naar The Cure door dat gitaarspel te kopiëren, maar is veel meer dan op vorige platen ook Slowdive. Een nuchtere Soft Kill is een dreampopband en geen postpunk-groepje meer. Luister bijvoorbeeld naar ‘Floodgate’, dat met de hulp van Tamaryn – ook een dreampopbandje – rustig uitnodigt tot heupwiegen veeleer dan tot een radeloos pogoën. ‘Matty Rue’ opent zoals Echo And The Bunnymens ‘Bring on the dancing horses’ dat deed, maar mist daarna alle urgentie om tot een even grote klassieker uit te groeien.

Bij tijden klinkt Soft Kill simpelweg vrolijk, en dat kan niet de bedoeling zijn voor een bandje dat hoofdzakelijk doemdenkers onder zijn fans kan rekenen. ‘Wanting war’, ‘Pretty face’ en ‘Crimey’ worden geleid door lichtvoetige synths zoals OMD het hen leerde gebruiken. Beklijvende songs levert het echter niet op. Daarvoor zijn de melodieën te vrijblijvend en de productie te gelikt. Wanneer de melodie ook nog eens verre van een oorwurm is, blijven niet meer dan erg middelmatige nummers over.

Het zijn niet allemaal gemiste kansen. Een paar keer levert de meer popgerichte aanpak wel goede nummers op. Opener ‘Roses all around’ is dat zelfs in de overtreffende trap, met een emotionele synthriff en interessante Cure-gitaartjes. ‘Inverness’ wordt opgeleukt met fijne bliepjes en biedt dan toch eens een fijne, donkere baslijn. ‘Oil burner’ is een trage sleper die het licht helemaal verjaagt om uit te monden in ‘I needed the pain’, dat het donkere verleden van Grave bezingt. De afsluiter van de plaat wordt enkel begeleid door akoestische gitaren (en later een treurende cello) en doorbreekt meteen ook de eenvormigheid van de plaat.

Een paar goede prestaties temidden van even veel matige prestaties: Anderlecht bewijst week na week dat de fans daar niet warm van worden. Soft Kill heeft helaas een te lichtvoetig vervolg gebreid aan de puike, donkere voorgangers. En als het echt moet vinden we de eerste drie platen van Editors nog een stuk sterker dan deze.