Stereophonics bundelt te veel zwaarmoedige ballads op ‘Kind’

door Koenraad Stevens

Dat Stereophonics na een carrière van zevenentwintig jaar en ondertussen elf studioalbums de pijp nog niet aan Maarten heeft gegeven, wijt frontman Kelly Jones volmondig aan The Rolling Stones, die met hun onsterfelijke levensduur de te volgen trend zouden hebben gezet. Wij hebben met die respectabele leeftijd vooralsnog geen probleem, omdat de band het voortbrengen van goede muziek met de jaren niet heeft verleerd.

Met die voorgeschiedenis hoeft het niet te verbazen dat ‘Kind’ grotendeels songs bevat die afkomstig zijn van mensen die weten waarmee ze bezig zijn. Waar we minder enthousiast over zijn, is de verhouding tussen knallende rockers en de noodzakelijke rustpunten die gewoonlijk de vorm van ballads aannemen.

Na ‘I just wanted the goods’, een flink uit de kluiten gewassen opener waarin zowel de schuurpapierstem van Jones als het gitaarwerk van Adam Zindani volledig tot hun recht komen, wordt meteen een versnelling lager geschakeld. We stellen ons prompt de vraag waarom de Welshe jongens dat dan reeds nodig vonden. Het antwoord blijkt echter  voor de hand liggend: ‘Kind’ is volgestouwd met slows, die vaak aanvangen met enkel stem en een akoestisch gitaartje, maar dankzij invallende drums en uitgebreide arrangementen steevast uitgroeien tot volwaardige bigger than life-songs.

Begrijp ons niet verkeerd: meer dan eens geeft dat een resultaat dat zeker te pruimen valt, zoals met het voortreffelijke ‘Fly like an eagle’; als Kelly Jones ons verzekert dat “Everything’s gonna be fine”, dan komt dat om de een of andere reden geloofwaardig over. Ook ‘Stiches’, ‘Hungover for you’ en ‘Restless mind’ vallen met de combinatie van een clevere songstructuur en aangrijpende teksten (“Take care of my child, Take care of my wife, But I’m not so kind, To my restless mind”) onder de categorie geslaagde melancholie. Melancholie blijft echter melancholie – of het nu over het doorkomen van moeilijke tijden of ldvd gaat -, en daar krijgen we na een tijdje wel genoeg van. Bovendien schieten andere trage nummers gewoon te kort, omdat ze te repetitief zijn (‘Make friends with the morning’) of te lang worden uitgesponnen (‘This life ain’t easy (but it’s the one we have)’).

De schaarse tracks die dan toch onder de noemer uptempo kunnen worden gesorteerd, mogen dan wel steeds als een verademing komen – we zijn blij de zakdoek even te mogen opbergen -, ze hebben niet altijd voldoende te bieden. Zowel ‘Bust this town’ als ‘Street of orange lights’ blijken te eenvoudig om er echt uit te springen. Het energieke ‘Don’t let the devil take another day’, waarin we godbetert zelfs een gitaarsolo voorgeschoteld krijgen, lost dan weer wel onze rockverwachtingen in.

Eens je vrede hebt genomen met de gedachte dat dit album grotendeels een verzameling van doodbrave tegelplakkers is, zal je er best nog van kunnen genieten. Er zijn gelukkig ook betere dagen, Stereophonics, en dan worden wij al eens graag goed door elkaar gerockt. Jammer genoeg moeten we daarvoor niet op ‘Kind’ rekenen.