Steven Wilson maakt een twijfelachtig uitstapje richting popmuziek op ‘The future bites’

door Kevin Bruggeman

Een valkuil bij progrock is dat er vaak te veel in een nummer gepropt dat het bijna potsierlijk durft overkomen. Aan de andere kant zijn de echo’s van Pink Floyd zo oorverdovend dat het origineel steevast een betere optie lijkt. En toen was daar Porcupine Tree. Het geesteskind van Steven Wilson werd voor de progressieve rock wat Nirvana werd voor de grunge of Mogwai voor postrock. Minstens een handvol platen ontwikkelden zich tot persoonlijke favorieten met daarop weergaloze nummers als ‘Arriving somewhere but not here’, ‘Anesthetize’ of het onmetelijk droevige ‘A smart kid’. In 2009 was het helaas gedaan met de band en Wilson ging solo verder. Dit resulteerde in klassealbums als ‘Hand. Cannot. Erase’ en ‘The raven that refused to sing’. Geen wonder dat de man op handen wordt gedragen door de fans.

In de progressieve rock mag alles, zo heet het cliché. Traditionele songstructuren gaan op de schop, het instrumentarium mag de gekste instrumenten bevatten en er mag met alle denkbare genres geflirt worden. Het liefst zit alles nog vervat binnen één nummer dat bij voorkeur een klein kwartier duurt. Eén ding mag echter niet: popmuziek blijft een rudimentaire grens die niet overschreden mag worden. Laat dat nu net zijn wat Steven Wilson biedt op zijn jongste ‘The future bites’. Het zat er ergens ook een beetje aan te komen. Tijdens een concert in Dublin had de man namelijk progliefhebbers ‘muzikale snobs’ genoemd. Wilson wil gewoon zijn ding doen, wars van wat de fans willen. Die laatste rollen nadien net niet over elkaar om de onverwachte popuitstap van hun held af te keuren.

Het siert Wilson dat hij op inmiddels 53-jarige leeftijd onbeschaamd een andere richting durft uit te gaan. De fans hebben evenwel ook een punt: de man vergeet bij tijden dat popnummers gewoon goed in elkaar moeten zitten, en moeten blijven hangen. Hoe groot de man z’n talent ook is, enkele nummers zijn simpelweg te flets. ‘Self’ is jaren tachtig kitsch, maar dan zonder hook. ‘Follower’ is ronduit irritant. ‘Eminent sleaze’ is funky as hell en heeft een refrein dat het potentieel heeft te blijven hangen. Het klinkt echter verder zo optimistisch en vrijblijvend dat het eerder op een pop-radiostation thuishoort. Een plek die over het algemeen eerder ver weg blijft van artiesten als Wilson of diens voormalige bands.

Wanneer er meer dreiging of emotie uitgaat, wordt iedere vorm van spanning jammer genoeg over het hoofd gezien. ‘Man of the people’ heeft af en toe een goede ingeving (die donderachtige drone) maar kabbelt te veel door om echt te boeien. De zes minuten durende afsluiter ‘Count of unease’ is dan weer ronduit saai.

Blijven over: ‘Personal shopper’ dat Wilsons falsetto drapeert boven typische jaren tachtig synths, een heuse beat en een koortje die op het nummer voor een keer niet misplaatst klinkt. Hij kan het dus wel degelijk. Ook ‘King ghost’ is fraai: mooie, zachte elektronica die een juiste afwisseling vindt tussen hoog en laag stemgeluid. ’12 things I forgot’ is waarschijnlijk het meest poppy nummer dat de man ooit gemaakt heeft. Desondanks heeft het een melodie en een pianoriedel die je nog een dag kan nafluiten.

‘The future bites’ is een plaat van een man die niet langer boodschap heeft aan wat de fans verwachten. Helaas levert dat evenwel geen goede plaat op. Wie echter al een tiental halve tot hele meesterwerken op zijn oeuvre heeft staan vergeven we dat graag. Het zou zomaar kunnen dat het volgende hoogtepunt er binnen een aantal jaren toch terug aankomt.