The Bug keert terug met het overweldigende ‘Fire’

door Daan Leber

The Bug leek voor het ruime publiek behoorlijk van de radar verdwenen. Zijn ‘London zoo’ bracht een unieke visie op dancehall en grime. Met dat album verkreeg The Bug de reputatie van extreme bass-artiest. Die liefde voor bas in al haar vormen en geluiden leidde vervolgens tot allerlei samenwerkingen. Hij deed dronesamenwerkingen met Earth, dubstep als King Midas Sound en verzorgde features voor bijvoorbeeld Death Grips en Liz Harris. Wie de artiest in de gaten hield, kreeg een ruim universum waar de ruimtelijkheid van muziek centraal staat. Tijdens de pandemie werd vervolgens het spiegelbeeld van de extreme drone-, noise-, dub- en dancehallinvloeden naar voor getoverd. Onder zijn echte naam bracht Kevin Richard Martin namelijk heel wat albums uit die ruimer zijn dan ambient. Toch konden deze wel eenzelfde rust teweegbrengen.

Een album onder het The Bug-alias staat uiteraard garant voor de sound waardoor Martin het meest bekend is. ‘Fire’ is echter geen toegankelijk album. Hoewel ‘London zoo’ en ‘Angels & devils’ de limieten van soundsystems testen, is deze plaat een samenkomst van al het “studeerwerk” dat The Bug deed naar het low end spectrum. Een nummer als ‘Bang’ heeft bijvoorbeeld zijn naam niet gestolen. Waar elke andere artiest op dit punt waarschijnlijk gestopt zou zijn, vormen de extreme bassen slechts de basis waarover een hele emmer noise gesmeten is. ‘Hammer’ drijft op distortion en drilboorgeluiden. ‘Clash’ wordt dan weer gedragen door de verscholen horns en snerpende kicks.

Het zijn maar enkele voorbeelden van momenten waar The Bug’s naar heeft lijken opbouwen. Toch kan dit allemaal lijken als een onverteerbaar, dense en uitputtend klankentapijt. Hoewel dat allemaal klopt, is ‘Fire’ toegankelijker dan het lijkt. Het zijn namelijk de dancehall-patronen die de ene keer opzwepend, dan weer dreigend of sloom voelen. Het zorgt ervoor dat er een sterke dynamiek in de tracklist schuilt. Via ‘Demon’ en ‘Vexed’ wordt opgebouwd naar het energieke ‘Clash’. Om dat te counteren passeert vervolgens het onder de huid kruipende ‘War’. Alhoewel er ook “luchtigere” teksten kunnen passeren. ‘Bang’ is een ode aan de hevigheid (in alle vormen) van ‘Fire’, ‘Ganja baby’ een dystopische lofzang aan marihuana.

Toch is het vooral de muziek voor de “onzichtbare” onderklasse die door het hoofd blijft spoken. De mc’s fungeren als woordvoerders van die structureel en systematisch achtergestelde groep in de hoofdstedelijke realiteit. Voor hen lijkt covid slechts de zoveelste onontkoombare tegenslag. De middenklasse wordt nu voor het eerst met zo’n levensveranderende gebeurtenis geconfronteerd. Diegenen die onderaan de ladder staan, zouden het bijna als dagelijkse kost kunnen beschouwen. Is het dan zo’n verrassing dat de mc’s hier aarddonkere grootstedelijke taferelen naar voor brengen en dat op een manier doen die nog maar een fractie van de ervaren beklemdheid overbrengt? Die thematiek wordt auditief nog versterkt door de instrumentals. Het is opvallend hoe alle verschillende gasten op hun eigen manier heel erg pissed off zijn. Een nummer als ‘Bomb’ tackelt een corrupt overheidssysteem. Elders wordt dan weer opgeroepen tot verzamelen of gewaarschuwd voor een nakende machtsovername van de verworpenen.

Eén van de symbolen van deze steeds meer uiteendrijvende maatschappij is de brand in de Grenfell-toren , die hier bij monde van poëet Roger Robinson herdacht wordt. The Bug is verstandig genoeg om de muzikale achtergrond tot ofwel een minimum te beperken (‘The fourth day’) ofwel tot noisey drones te laten aanzwellen (‘The missing’). Het vormt tegelijk de perfecte afsluitende herinnering aan het feit dat een kleine vonk de boel letterlijk en figuurlijk tot een slaande brand kan leiden.