Toetsen boven snaren op ‘New misery’ van ex-Smith Westernsfrontman Cullen Omori

door Gilles Dierickx

Bands die ‘voor onbepaalde duur’ een pauze nemen: het is zelden een situatie geweest die tot een snelle reünie leidde. Dat was ook het geval bij Smith Westerns uit Chicago, die na zo’n aankondiging in 2013 eigenlijk meteen definitief een punt zetten achter hun bestaan. Terwijl drie vijfde van de band verdergaat in Whitney – dat een niet geheel overtuigende show neerzette in Trefpunt, vorige maand – kiest frontman Cullen Omori het solopad, en is er met ‘New misery’ tevens meteen een eerste plaat. Het begint er zo op te lijken dat de jongens moeilijk zonder elkaar kunnen: ook Omori zal nog een tandje moeten bijsteken, wil hij nog enige relevantie overhouden.

Het is bewegen op glad ijs om meteen naar vergelijkingen met Smith Westerns te beginnen zoeken (je weet nooit in hoeverre de man net afstand wil nemen tot z’n verleden), maar tegelijk kan je daar ook niet om heen. Zo valt het op dat Omori nog in de indiesferen van ‘Soft will’ blijft hangen, het laatste Smith Westernsalbum, in tegenstelling tot Whitney dat een meer melancholisch post-folkgeluid brengt. Het grootste verschil is echter dat op Omori’s solodebuut haast elke gitaar versmacht wordt door synths. Bijgevolg verdwijnt het lichte lo-fi karakter dat drie jaar geleden nog aanwezig was zo volledig. Net door die lagen aan lage keys voelt ‘No big deal’ dus meteen erg bombastisch aan als opener, al maakt dat ietwat vervormde gitaarsolootje op het einde wel een en ander goed.

‘Two kinds’ en ‘Girl’ gaan het dan weer halen bij eerder zweverige akkoordjes en melodieën (die hun zweverigheid helaas eigenlijk direct verliezen). Vocaal trekt Cullen hier evenzeer registers open die misschien wat subtieler mochten. Zijn stem draagt dan wel telkens het nummer, desalniettemin lijkt ze tegelijk teveel verstrengeld te zitten in het zware geheel. ‘Cinnamon’ moet dan weer een popnummer pur sang voorstellen, en ondertussen hebben we wel door waar de inspiratie voor dit soort songs vandaan komt. Qua geluid en sfeer (dat funky kantje) is Tame Impala hier namelijk maar enkele centimeters verwijderd, al zal Omori niet verder komen dan een flauwe imitatie. Kevin Parker weet wel te doseren, en heeft aan één melodie vaak genoeg.

Goed, naar het einde toe zijn er gelukkig ‘Sour silk’ en ‘Be a man’, die het psychedelische op ‘New misery’ naar boven halen, en waarmee Cullen lijkt te snappen dat een nummer niet altijd vier minuten hoeft te duren. Ook ‘LOM’ en de titeltrack respecteren de bescheidenere producties van de Smith Western-platen, waar zijn stem het best tot z’n recht komt. Zo zorgt Cullen Omori toch nog voor een luchtiger en boeiend einde van zijn debuutplaatje. Overtuigd zijn we dus nog niet, en het mag een advies zijn dat hij volgende keer beter wat vaker zijn snaren aanslaat dan zijn toetsen in te drukken, wil hij ons niet helemaal kwijtraken.

Cullen Omori op Facebook

Album verdeeld door Konkurrent