Wilco blijft kind in zijn eigen speeltuin met ‘Ode to joy’

door Jens Wijnants

Hoewel Wilco in zijn vijfentwintigjarig (!) bestaan nog geen enkele top-tien hit heeft gehad, bleek het zestal uit Chicago al vaker een van de meer veelzijdige en consistente bands in de americana-wereld. Doorheen de jaren heeft Wilco al menig bandlid versleten, maar de laatste tien jaar bleef de line-up onveranderd en net daar plukken ze nu de vruchten van. Op ‘Schmilco’ uit 2016 gaf de band voor het eerst een échte koerswijziging aan op gebied van sound. Net zoals het een jaar eerder uitgekomen ‘Star wars’, beloofden de titels van deze platen niet veel goeds. Achteraf gezien bleek het gewoon een grote middelvinger te zijn naar hyperkritische luisteraars die het oor voor de song verloren hadden. Want dat is wat Wilco doet; ze maken songs, niet voor commerciële radiozenders, maar voor het oor en al wat zich daarachter bevindt. Op ‘Ode to joy’ is dat nog steeds uitgangspunt nummer één.

Verder bordurend op het klankenpallet van ‘Schmilco’, maar dan weer net dat tikkeltje verder uitgediept, opent het magnifieke ‘Bright leaves’ de deuren. Glenn Kotche heeft de sleutel in handen door met pompend en ratelend drum-en percussiewerk de mijmerende stem van Jeff Tweedy te begeleiden. Kotche heeft ook op de rest van ‘Ode to joy’ een heel belangrijk rol gekregen. De productie van zijn drums zijn zo prominent aanwezig en het spaarzaam gebruik van cimbalen schept op die manier ruimte voor de zweverige tapijten die Pat Sansone en Mikael Jorgensen op keys neerleggen. Op ‘Before us’ krioelt het bijvoorbeeld van nuttige pianoloopjes, terwijl het minimalistische drumpatroontje van Kotche rustig voortkabbelt.

De kracht van Wilco wordt doorgaans pas prijsgegeven na wat luisterarbeid, al worden hier regelmatig indrukwekkende popsongs afgeleverd alsof het niets is. ‘Everyone hides’ weet met zijn meer upbeat tempo en catchy riff de benen even los te werken na de wat meer dramatische openers van ‘Ode to joy’. Plezier is alomtegenwoordig wanneer de vrienden verstoppertje gaan spelen in de straten van Chicago, al komt de ware betekenis van het verstoppen pas aan het licht in de tekst van Tweedy; “If you’re sellin’ yourself on a tale, where the details drift with time, where the point gets lost in the tellin’, and the tellin’ was the point all the while, oh no one denies, everyone hides…” We maken onszelf elke dag dingen wijs en hoe vaker we die zelfverzonnen leugens doorvertellen, hoe dieper we er in gaan geloven.

Tot daar hield gitaaroppergod Nels Cline zich nog vrij koest, maar op ‘We were lucky’ krijgt hij de ruimte om zijn uiterst herkenbare experimenteerdrift te botvieren. Tijdens ‘Hold me anyway’ lijkt Cline met een geharmoniseerde gitaarsolo een ode te brengen aan Queen-gitarist Brian May, en met de schuifelende afsluiter ‘An empty corner’ komt iedereen weer samen in een typische melancholische folksong van Wilco.

We zijn het er in feite al een tijdje over eens dat Wilco geen slechte platen kan maken. Als je op een consistente manier je eigen ding kan blijven doen, getuigt dat alleen maar van pure klasse en vakmanschap. Maar wat nog meer doet verbazen is dat Wilco met ‘Ode to joy’ akelig dicht in de buurt komt van zijn ware klassiekers ‘Yankee Hotel Foxtrot’, ‘A ghost is born’ en ‘Sky blue sky’. Of ‘Ode to joy’ in dat rijtje past, weten we over enkele jaren wel te zeggen.