Yeule zoekt op ‘Evangelic girl is a gun’ de grenzen van de nillies-poprock op

door Laurent Voet

Nat Ćmiel, beter bekend als yeule, is al meer dan tien jaar actief. Eerst kwamen er een hele rits EP’s. Daarna volgden game-soundtracks, en uiteindelijk een reeks volwaardige albums die elk een nieuwe, indrukwekkende wending namen. ‘Serotonin II’ (2019) ademde ambient met een game-achtige sfeer. ‘Glitch Princess‘ (2022) ging de experimentele elektronica. Met softscars (2023) kwamen rockelementen centraler te staan: shoegaze, punk, en oversture gitaren. Met elk nieuw werk toont yeule opnieuw een andere laag van zichzelf. Alsof hun identiteit in fragmenten tussen het reële en virtuele verspreid ligt. Aan hoge snelheid levert die ‘Evangelic girl is a gun’ af waar opnieuw een genre. Dit keer wentelt ze zich in de poprock uit de nillies met Avril Lavigne als blauwdruk.

Yeule zoekt verwarringen op. Hun subjectiviteit begint waar gevestigde categorieën beginnen barsten en buigen. Op vorige albums passeerden al eerder wat personages. Eerst glitchsoldaat, daarna een cyberengel, wat later een fluïde avatar die de messias van het cyberfeministische internet genoemd kan worden. Op ‘Evangelic girl is a gun’ lijkt al die gelaagdheid samen te vallen in een caleidoscopisch zelfportret. Een dystopie waar je je uiteindelijk weet thuis te voelen vol cyber-symboliek, motorbendes en lange grillige gangen die aan videogamereeks Silent Hill doen denken.

Op opener ‘Tequila coma’ maakt yeule iets duidelijk: “Offline, I count them / All of the names that I choose.” Een scheurend gitaartje voorafgegaan door wat Björk-achtige trip hop en productie uit haar ‘Post’-periode misstaan hier absoluut niet. Tijdens ‘The girl who sold her face’ horen we duidelijk de huidige nieuwe focus. Een met eind-jaren-90 en nillies besprenkelt akoestisch gitaartje staat centraal. Ditmaal zonder al te veel glitches en ruwe synths. We krijgen nummers met duidelijkere structuren die desondanks rijk blijven aan details. Yeule toont opnieuw weet te hebben van geweldige productietechnieken. Iets zoals t.A.T.u, maar dan met een postmodern toontje. Op ‘Eko’ zou Charlie xcx niet misstaan.

‘1967’ is een echt teen age drama. Het gitaarwerk opent nieuwe sporen en doorkruist de freaky electronica van een yeule uit het verleden. Toch blijft ze binnen het veilige kader van poprock. ‘Dudu’ lijkt wel het summum van de intentie van dit album. ‘Saiko’ maakt met een bruuske maar sentimentele beweging een overgang naar de titeltrack. Yeule knutselt zomaar een driedelige electroclash-suite in elkaar. Jammer genoeg vormt dit een enorm contrast met afsluiter ‘Skullcrusher’. Yeules mokerslag van een klein halfuurtje eindigt wat lauw. De laatste climax van het album daagt jammer genoeg niet al te veel uit.

‘Evangelic girl is a gun’ is het naslagwerk van een artiest die perfect een genre van binnenuit probeert open te breken. De balans tussen de verwijzingen met een kwinkslag naar de overdramatische emo-poprock en een eigen stempel is quasi perfect. We krijgen elke keer een nieuw genre dat uitgespit wordt waarin Nat Ćmiel zich steeds als een expert voordoet die de (foute) indruk opwekt het genre al jaren lang te beoefenen. Yeule toont zich opnieuw hier als een waar voorbeeld én de nieuwste internetgeneratie: een licht verontrustende ‘identiteit’, bovenal ongrijpbaar en artistiek subversief.