Zelfs mijmeren over Ariana Grande verveelt op Mac Millers ‘Swimming’

door Bert Scheemaker

The curious case of Mac Miller. Het is het minste dat er gezegd kan worden van de rapper uit Pittsburg. Op handen gedragen door enkelen, niet serieus genomen door velen. Albums die vervloekt werden door de critici, maar singles die steeds meer en meer volk wisten te bereiken. De Asher Roth (wie kent die nog?!) van zijn tijd, het boegbeeld van de frat rap in (vooral) blanke universiteiten. Zijn volgende hoofdstuk, ‘Swimming’, lijkt wel de beste kans te hebben om eindelijk zijn verhaal een andere wending te geven.

We zijn dus ondertussen een hele tijd verwijderd van die keer dat hij Vince Staples’ ‘Stolen youth’ geproducet heeft. Zelfs een twee jaar durende en onlangs stukgelopen relatie met popster Ariana Grande verder. Die breuk kwam er in mei dit jaar en een paar maanden later heeft Mac Miller zijn verwerkingsproces een hoogtepunt gegeven: ‘Swimming’.

Wat meteen opvalt: Miller is aan het opgroeien. Diepgaande teksten, zelfreflectie en een scherp oor om niet te corny te zijn: hij lijkt het te beheersen. Ook muzikaal zet hij stappen. Nadat hij op ‘The divine feminine’, zijn vorige worp, al blijk gaf van een zeker zangtalent, probeert hij het op ‘Swimming’ verder uit te diepen. De credits verraden namelijk dat Larry Fisherman, zijn pseudoniem wanneer hij achter de knoppen plaatsneemt, het een en ander te brokken heeft in het coherent klinkende album.

Maar ergens in het tranendal, sluipt de verveling er lichtjes in. Bij ons toch. Miller heeft nog steeds die licht slepende, bijna mompelende rapstem en zijn zanglijnen durven al eens sterk op elkaar gaan lijken. Al opent hij sterk, met het (voor zichzelf) vrij harde ‘Come back to earth’ en ‘Hurt feelings’, waar de invloed van J. Cole duidelijk merkbaar is. Knap is ook de single ‘What’s the use?’, waarop Thundercat, Snoop Dogg en Syd (van The Internet) de dienst uitmaken. Subtiel voegen ze elk wat toe aan het heerlijk luchtig niemendalletje, met een zangrefreintje waar Miller zelf de show steelt.

Die andere single, ‘Self care’, begint echter rap te vervelen. Blood Orange slaagt er niet in om het geheel naar hogere sferen te tillen en voor het eerst begint zijn geklaag ietwat tegen te steken. Met ‘Wings’, dat weinig verhullend op Frank Ocean geïnspireerd is, zakt het album zelfs wat in. Gelukkig lijkt hij indertijd erg goed naar Odd Future geluisterd te hebben, want zijn Earl Sweatshirt-imitatie in ‘Small worlds’ is een stuk beter. Mocht je slechts één nummer willen luisteren van ‘Swimming’, geeft dit misschien de essentie weer: de terugkeer van Miller na de problemen.

Daarna blijft vooral de gewenning de kop op te steken. Miller blijft zijn hart uitstorten, maar zijn monotoon gerap begint zoetjes aan afgezaagd te worden en de beats blijven net iets te mellow om echt te beklijven. De verwachte uitschieter krijgen we evenmin. ‘Dunno’ en ‘Jet fuel’ zijn geen slechte nummers, maar over een jaar tijd herinneren we ons waarschijnlijk geen woord meer van zijn pennenstrepen.

En net daar knelt het schoentje een beetje voor Mac Miller. Puur op zijn schrijfmanskunsten is dit zijn beste album. Echter, ergens onderweg lijkt hij zijn ‘edge’ ietwat te zijn kwijtgespeeld. Het beklijft amper. Alsof Ariana Grande zijn levenslust voorzichtig meegepakt heeft, samen met haar spullen. De frat rap is duidelijk voorgoed verdwenen. Waar de toekomst van Miller ligt, God mag het weten.