Bowie’s in space

door Mattias Goossens

Ik denk dat ik voor het eerst bewust David Bowie hoorde in een fragment tijdens een uitzending van Herexamen in 1997. Niet bepaald het meest rock-‘n-roll verhaal om vandaag mee uit te pakken, maar als vijfjarige was ik toch geboeid door die gek opgemaakte meneer met z’n oranje haar die ‘Life on mars?’ zong. Tien jaar later ontleende ik een compilatie-cd uit de plaatselijke bibliotheek, en toen kon de ontdekkingsreis doorheen het oeuvre van de grootste kameleon uit de popgeschiedenis beginnen. Hij is er als een van de weinigen in geslaagd om verschillende muzikale tijdperken en generaties te overstijgen met albums die hun tijd vaak ver vooruit waren en net daardoor nog steeds tijdloos klinken.

Bowie was van jongs af aan gefascineerd en geconfronteerd met krankzinnigheid en z’n gevolgen. Zijn oudere halfbroer Terry had als kind al last van psychoses, kreeg later de diagnose schizofrenie en pleegde uiteindelijk zelfmoord in 1985. David maakte gebruik van die ervaring en verwerkte die vertroebelde geestesgezondheid in zijn muziek, waarin hij dweepte met het imago van prettig gestoorde artiest. Tot een daadwerkelijk gesplitste persoonlijkheid kwam het nooit, maar met Ziggy Stardust ontwikkelde Bowie zijn eerste echte alter ego, een succesformule die hij de volgende tien jaar ettelijke keren herhaalde zonder daarbij ooit in herhaling te vallen. Hij was niet te vatten binnen een genre en bleef actief op zoek naar innovatie. De lijst met artiesten die vandaag een ode brengen zegt genoeg over de invloed die hij heeft gehad, niet alleen op muziek maar ook op bredere maatschappelijke thema’s.

Aanvankelijk zat er eind jaren zestig niemand echt te wachten op de futuristische folk die Bowie bracht. Het was dus toeval of een berekende gok dat ‘Space oddity’ de gedroomde soundtrack bleek voor de eerste beelden van de maanlanding op BBC. Een eerste hit was een feit, en de ster zou zijn carrière verder uitbouwen op het soort berekende gokken die achteraf gezien vooral uitgekiende strategieën bleken. Hij was een mediastrateeg en opportunist, maar bovenal een man die dankzij verschillende maskers nooit verantwoording hoefde af te leggen: niet voor de genderconventies die hij grijnzend schond en het geflirt met homoseksualiteit, niet voor een hedonistische levensstijl die tot de verbeelding sprak – eerste vrouw Angela blijft erbij dat ze haar man, Mick Jagger, Marianne Faithfull en een strategisch geplaatste chocoladereep samen aantrof in bed. Of die keer dat Bowie, stijf van de coke, gered moest worden van een satanische cult in LA – ik kijk al uit naar de verfilming van z’n leven.

Naast een vooruitstrevende visie op muziek beschikte Bowie over de gave om zich te omringen met de beste muzikanten en kennissen. Zijn vrouw Angela Barnett, met wie hij in 1970 trouwde, bedacht zijn outfits en imago en fungeerde als klankbord voor zijn ideeën. Ze was zelf actief als vrouwenactiviste en steunde de muzikant bijgevolg in z’n provocaties tegenover de gevestigde man/vrouwbeelden. Maar ook gitarist Mick Ronson en producer Tony Visconti toonden zich onmisbare schakels in het succesverhaal. Met Brian Eno ontdekte de man waar electronica toe in staat was, terwijl hij zelf Iggy Pops solo-albums en Lou Reeds ‘Transformer’ producete tijdens zijn verblijf in Berlijn. Nile Rodgers zorgde met ‘Let’s dance’ mee voor het grootste commerciële succes dat Bowie tot dan kende. Achteraf gezien lijkt het dan wel alsof de Duke in de jaren 70 een superster was, maar hij bleef toen toch vooral een cultheld voor de alternatieve jeugd. Dat veranderde uiteraard danig in de eighties. Tot Tin Machine, dat blijft een hoofdstuk om uit de geschiedenisboeken te weren.

Op muzikaal vlak bleef het vervolgens stil, al bleef David wel actief. Als hij geen telecombedrijfje oprichtte, maakte hij wel de soundtrack voor een videospel waarin hij ook figureerde. Allemaal leuke weetjes die de website www.supbowie.com verzamelde om je een beeld te geven waar de artiest zoal mee bezig was op verschillende leeftijden. ‘t Is confronterend en tegelijk fascinerend om te zien wat voor parcours de man heeft afgelegd, en op welke manier hij van starman naar black star evolueerde. ‘Blackstar’ krijgt na z’n dood een hele nieuwe betekenis, en de subtiele hints die erin verwerkt zitten doen het nog meer aanvoelen als een muzikale uitvaartdienst. Zelfs dat wou hij controleren, en het siert hem dat hij niet voor goedkoop sentiment is gegaan. Nooit heb je de indruk dat je zit te luisteren naar een man die weet dat z’n dagen geteld zijn. Zijn geest was duidelijk nog even helder als voordien, alleen wou dat lichaam dat hij in zo veel plooien heeft gewrongen uiteindelijk niet meer mee. En toch: misschien dat hij over een paar jaar, als een echte Lazarus, wel weer een comeback maakt. Want zelfs doodgaan is niets nieuws voor Bowie.