Header image

Indie2020: de 100 beste albums van de afgelopen 20 jaar: 80-61

door Mattias Goossens

Bij de start van een nieuw decennium hoort ook een terugblik op wat al geweest is. Daarom blikken we met Indiestyle het hele jaar terug op de eerste twintig jaar van de 21ste eeuw onder de noemer ‘Indie2020’. Daar horen ook lijstjes bij, en deze week blikken we terug op onze favoriete albums van de afgelopen twintig jaar. Het was geen eenvoudige taak om slechts honderd albums te selecteren, maar na heel wat stemwerk is dit het resultaat. Je vindt hier vast persoonlijke favoriete terug, maar hopelijk ook aanraders die je dringend moet ontdekken. Vandaag het tweede deel, van 80 tot 61.

Deel 1: van 100 tot 81

80. Radiohead – A moon shaped pool (2016)

Na het door de meeste fans op teleurstelling onthaalde ‘The king of limbs’ – de lat ligt nu eenmaal hoog voor Radiohead – was het even welletjes geweest met Thom Yorkes experimentele knip-en-plakwerk. Met ‘A moon shaped pool’ keert het vijftal terug naar vertrouwd terrein, met een voorkeur voor live instrumentatie en een opvallend groot aandeel aan liedjes die al jaren in een of andere proto-versie op het web circuleren. Van Radiohead weet je echter ook dat ze zich er nooit gemakkelijk van af zullen maken. We horen een topband op de top van zijn kunnen, die je meeneemt op een emotionele rollercoaster.

Geen meezingers hier, wel een prachtige collectie nummers die je stuk voor stuk iets laten voelen. De relatiebreuk tussen zanger Yorke en Rachel Owen, de vrouw waarmee hij een relatie van 23 jaar achter de rug had, speelt daar ongetwijfeld een rol in. Pianoballad ‘Daydreaming’ is zo’n moment van breekbare zelfreflectie, maar ontaardt met behulp van Jonny Greenwoods snijdende strijkers in een koortsdroom. Ook in ‘The numbers’ weet hij de sfeer op die manier te doen omslaan. Andere hoogtepunten zijn ‘Ful stop’, ‘Idenktikit’ en ‘True love waits’, maar het album benadert de perfectie van begin tot eind. (Pieter)

79. Youth Lagoon – The year of hibernation (2011)

“Play ‘July’!” riep iemand het Orangerie-podium van de Botanique toe. “I just played that song”, fezelde een licht verbouwereerde Trevor Powers ergens van achter een synthesizer. Niet dat Powers, de mens achter Youth Lagoon, net een album met inwisselbare niemendalletjes op de wereld had losgelaten. Nee, de Amerikaan was er op zijn debuut in geslaagd een sfeer aan te boren en die driekwartier op grandioze wijze vast te houden. Zélden een hoes zo zien samenvallen met een sound: op ‘The year of hibernation’ vertoefde de zon steevast in het zenit, stonden de melodieën in bloei en waren de synths van korrelige Instagramfilters voorzien.

Als je je kan veroorloven om van het bloedmooie ‘Bobby’ een bonus te maken, dan weet je dat het ook snor zit met je songs. ‘July’ bouwt beheerst op naar een uitbarsting van levenslust, hoopvoller dan dat van ’17’ maken ze refreinen niet meer en na de zinderende finale van ‘Montana’ – zeker met clip – mogen ze ons elke keer bij elkaar vegen. Met in dromerige falset gedrenkte prachtlyrics als “I have more dreams than you have posters of your favorite teams” (‘Cannons’) zette Powers bovendien geruisloos zijn typische klankkleur om in woorden. ‘The year of hibernation’ is voor altijd de zomer die na zes verstikkende middelbare schooljaren ongeduldig wacht op de wijdopen wereld. (Stan)

78. Kamasi Washington – The epic (2015)

Dat een bijna drie uur durend jazzalbum van een tenorsaxofonist het in onze lijst schopt, zegt al veel over de impact en zeggenschap van Kamasi Washington. Zijn naam klinkt zowel op het jazzrecital van je kleine neef als aan de kassa van je favoriete platenzaak. Zijn debuutalbum uit 2015 is met een twintigkoppig koor, een groots orkest en jazzband ambitieus maar niet overmoedig. De erfenis van de grootheden uit de jazz (Coltrane, Davis, Sun Ra) is hoorbaar, al komen ook funk en soul regelmatig even piepen.

Muzikale ideeën zijn soms wat hermetisch en ontastbaar maar elders op nummers als ‘Final thought’ en het groovy ‘Cherokee’ des te herkenbaar. Na zijn bijdragen aan Kendrick Lamars ‘To pimp a butterfly’ en het werk van Flying Lotus, is ‘The epic’ de eerste soloverwezenlijking van Washington. Nu hij zich ook als bandleider en componist heeft kunnen bewijzen, staan alle deuren open. Washington trapt ze echter liever in zonder aan te kloppen. (Guillaume)

77. Solange – A seat at the table (2016)

Met haar doorbraakalbum eiste Solange niet enkel een zitje aan de tafel. Ze bouwde het ding eigenhandig, besliste wie er mee aan tafel mocht en wat er op kwam te staan. Met ‘Cranes in the sky’ en ‘Don’t touch my hair’ schotelt ze van de meest zachthandige lessen rond racisme voor. Die kalmte mag echter niet verward worden met een gebrek aan intensiteit. Het minimalisme laat ruimte te over voor de boodschap en die komt daardoor des te harder binnen. Het is net door het geduld dat aan de dag gebracht wordt dat ze kan verzekeren dat iedereen genoeg gehad heeft. Iemand die vroegtijdig van tafel durft te sluipen kan zich verwachten aan de meest elegante vuist die je weer op je achterwerk zal dwingen tot Solange zegt dat je kan gaan. (Michelle)

76. Yves Tumor – Safe in the hands of love (2018)

Veilig in de handen van de liefde ben je nooit. Ook niet in die van de politie – al helemaal niet als je zwart bent in Amerika. Tumors tweede album en Warp-debuut is niet meteen wat je zou opleggen bij een mental breakdown in de douche. “We’re doomed. That’s it. The world is over”, zei Yves Tumor toen Pitchfork naar hun wereldbeeld vroeg. Verder weigert de artiest om ook maar ergens een antwoord op te geven – of het nu gaat over hun naam, adres of waarom die überhaupt muziek maakt. In ‘Licking an orchid’ draait die genderrollen in stereotiepe popmuziek om. In ‘Recognizing the enemy’ is het niet duidelijk of de vijand een derde persoon is, dan wel Yves Tumor zelf.

Elke liveshow ziet er anders uit, net zoals elke Yves Tumor die je voor je neus krijgt. De artiest deconstrueert alles waar de gemiddelde mens liever zeker over is: identiteit, democratie, gender – daarom gebruiken we hier ook non-binaire voornaamwoorden. Maar in die verwarring zit er hoop. Yves Tumor wil dat je je hoopvol voelt na een luisterbeurt. “Sometimes you need to completely collapse to be able to rebuild” zei die aan Pitchfork. Denk daaraan de volgende keer je je volledige persoon in vraag stelt in de douche. (Milena)

75. Jai Paul – Leak 04-13 (bait ones) (2019)

De wereld leek aan de voeten te liggen van de enigmatische Britse zanger en producer Jai Paul toen hij elk eindejaarslijstje van 2011 en 2012 topte met zijn debuutsingles ‘Jasmine’ en ‘BTSTU’. Gesteund door het ervaren platenlabel XL werkte Paul in alle stilte aan zijn debuut waar velen reikhalzend naar uitkeken – in die mate dat iemand op een fatale aprildag in 2013 het onafgewerkte album vol met niet-geclearde samples zonder toestemming op Bandcamp zwierde. Een storm van damage control en legale disputen leidde ertoe dat Paul zich voor enkele jaren terugtrok uit het publieke leven. Hij gaf slechts occasioneel via broer A.K. Paul en hun label Paul Institute een teken van leven, tot hij uit het niets midden 2019 met nieuw werk op de proppen kwam. Mét een officiële uitgave van het ‘Leak 04-13 (bait ones)’, zij het met wat herwerkte samples. 

Op dat kleurrijke debuut etaleert Paul zijn uniek gebruik van samples om een drukkende en omhullende atmosfeer te creëren. Uitmuntend combineert hij zijn zachte stem, frivool gitaarwerk en fantastische ritmiek, waardoor elk nummer in zijn zelfgeschapen wereldje leeft. Uitschieters als ‘Str8 outta Mumbai’, ‘Genevieve’ en ‘Crush’ doen telkens afvragen of Jai Paul dezelfde hoogtes als tijdgenoten James Blake en Frank Ocean had kunnen bereiken. Gelukkig is er nog tijd genoeg om daar te geraken. (Anton)

74. Lana Del Rey – Born to die (2012)

Het debuut van Lana Del Rey was een plaat waarvoor een aanzienlijk deel van de mensheid als leeuwen en hyena’s even hun verschillen aan de kant wilde zetten om er niets heel van te laten. Wanneer alle opinies over authenticiteit achterwege gelaten worden, is er nochtans weinig weerwerk mogelijk tegen het Del Rey-universum. In tijden waar muziek massaal en gemakkelijk beschikbaar (te stellen) is – en inwisselbaarheid bijgevolg een constante bedreiging vormt – weet ze telkens haar herkenbare sfeer op te roepen. ‘Born to die’ kan gelden als ongenaakbaar fundament.

Wie verder kijkt dan ‘Video games’ en ‘Summertime sadness’ vindt een album dat verstikkend mooi kan zijn. Als Lana Del Rey God was, kunnen we ervan uitgaan dat ze ‘Blue jeans’ maakte op maandag om de toon te zetten. ‘Carmen’ is zo tergend dat het haast de donderdag moet zijn waarvan je dacht dat het al vrijdag was, die dan afgelost wordt door ‘National anthem’. De positie om te eindigen met een melancholisch hoogtepunt op zaterdag, geven we aan opener ‘Born to die’. Op zondag kan er gerust worden en is het heerlijk rollen in het wereldje dat Del Rey zonder uitzondering telkens weer weet te scheppen. (Michelle)

73. Danny Brown – Atrocity exhibition (2016)

Hoongelach, dat was ongeveer de reactie toen Danny Brown de titel van zijn aanstormende album aankondigde. Dat hij waarschijnlijk zelfs niet wist dat Joy Division een gelijknamig nummer had. Dat een gehypete partyrapper zelfs niet moest beginnen denken dat hij in één zin met Joy Division mocht staan. 

Oh boy, mochten er woorden geslikt worden toen ‘Atrocity exhibition’ uitkwam. Niet alleen waart de geest van Ian Curtis wel degelijk rond in alle aardedonkere krochten van het album, Danny Brown zocht én vond de klank van psychotisch isolement en rauwe eenzaamheid samen met compagnon de route en producer Paul White. De beats zijn verdraaid, schrikwekkend en onnavolgbaar, terwijl ze uitgespuwd worden door eenzaam krakende radio naast een stuiptrekkende, schuimbekkende Danny Brown. Je kan je zo de laatste restjes wit poeder in zijn snorretje voorstellen. Hoogtepunten zijn moeilijk te kiezen, ook al is ‘Really doe’ waarschijnlijk de beste posse cut van dit decennium, wij zouden toch sterven voor beuker ‘Pneumonia’ om vervolgens onze wederopstanding te laten begeleiden door ‘When it rain’. Het is moeilijk om het over beste rapalbums te hebben als ‘To pimp a butterfly’ om elke hoek loert, maar ‘Atrocity exhibition’ zit in zijn geheel eigen universum en aldaar verdient het elke medaille. (Zeno)

72. Mount Eerie – A crow looked at me (2017)

“Death is real, someone’s there and then they’re not

And it’s not for singing about; it’s not for making into art

When real death enters the house, all poetry is dumb”

Het zijn de openingsverzen van ‘Real death’, het hartverscheurende lied waarmee Mount Eeries ‘A crow looked at me’ opent. Ze vatten ook mooi samen wat Phil Elverum op deze plaat doet. In elf nummers doet hij verslag van de uren, dagen en maanden na de dood van zijn vrouw Geneviève, die veel te vroeg stierf aan kanker. Dit doet hij niet op metaforische wijze, maar op een pijnlijk sobere manier. Door middel van kleine uit het leven gegrepen verhaaltjes, zoals een rugzak die Geneviève nog besteld had maar die pas na het overlijden aankwam of de stilte die aan de eettafel valt wanneer haar naam genoemd wordt, geeft Elverum een onverbloemd relaas van zijn rouwproces. Het resultaat is een heel moeilijke platen om te beluisteren, maar in de juiste stemming werkt die aangrijpende eerlijkheid net heel zuiverend. Een mooier afscheid had Geneviève zich niet kunnen wensen. (Tobias)

71. Chvrches – The bones of what you believe (2013)

Onder andere M83 en Passion Pit lieten in het begin van het decennium een frisse wind waaien doorheen de hogere kringen van de synthpop, maar het is Chvrches dat waarschijnlijk de diepste indruk maakte, voornamelijk met de bands debuut ‘The bones of what you believe’. Dat de groep zo’n impact had, hoeft niet te verbazen. De breekbare stem van frontvrouw Lauren Mayberry bewees een krachtig wapenfeit om emoties op een verstillende manier over te brengen, tegenover de kristalheldere synths die het trio serveerde in songs die groots klonken én groots waren. ‘Tether’ en ‘Lies’ zijn triomfantelijk, maar geenszins holle bombast.

De Schotten toonden op bones ook dat ze over een arsenaal aan spannende hooks beschikten. ‘Gun’ en ‘Recover’ zijn driekwart refrein, maar het wordt nergens te veel. Chvrches’ debuut is een solide synthpopplaat van een zeldzaam kaliber. Het vreet op een onaangename plaats dat het album in de eigen discografie op eenzame hoogte staat – opvolger ‘Every open eye’ was op zijn best een afgewaterde versie en ‘Love is dead’ bleek een stap in de foute richting –, toch heeft de band met ‘The bones of what you believe’ een indrukwekkende stempel gezet en een speciaal plekje opgeëist in de muziekbibliotheek van elke pophead met een broos hartje. (Pascal)

70. Beach House – Bloom (2012)

Zielsverwanten: bestaan ze? Een moeilijke vraag. Toch leunen Victoria Legrand en Alex zeer dicht aan bij dat zielsverwantschap. Hoe Legrands lang uitgesponnen noten passen, horen, versmelten bij Scally’s riffs, alsof ze niet naast elkaar kunnen bestaan. Uit charismatische lofi destilleerde het duo over de jaren heen donkere dreampop. In 2010 leidde dit tot het geprezen ‘Teen Dream’ (hun derde album), om duimen en vingers bij af te likken.

Voor de vierde plaat mocht de drummachine stof vergaren en huurden ze een drummer in. Het resultaat klinkt gepolijster en indringender. ‘Bloom’ is een album waar je eender waar in kan duiken, geen lijst van nummers, maar een alomvattende sfeer van hypnotiserende melodieën. Ontsnappen lijkt moeilijk. Onderweg vergeet je waarschijnlijk een paar keer te ademenen. Of hoe pop kan klinken als ingehouden vuurwerk. (Eva G)    

69. Lana Del Rey – Norman fucking Rockwell! (2019)

‘Norman fucking Rockwell!’ is waarschijnlijk het hoogtepunt van Lana Del Rey zoals we ze kennen. Heel haar carrière heeft opgebouwd naar de release van haar vijfde album. De referenties naar de Amerikaanse popcultuur blijven dezelfde maar klonken nooit eerder zo verfijnd. Bovendien is het maatschappelijk klimaat rijper en receptiever dan ooit voor de Amerikaanse haar teksten. En ten slotte heeft Del Rey nooit echt per se de trends in popmuziek willen volgen, maar heeft ze ook nooit echt zo tijdloos weten klinken als op ‘NFR!’.

Het album staat bol van de iconische momenten: van het uitgesponnen, psychedelische ‘Venice bitch’ – waarschijnlijk tegelijk het meest ambitieuze én allerbeste dat Del Rey ooit uitbracht – over de dampende cover van Sublime’s ‘Doin’ time’ tot het overweldigend mooie, emotionele ‘California’. Elk nummer van ‘Norman fucking Rockwell!’ lijkt wel een heel nieuw muzikaal universum te willen schetsen, maar tegelijk vormen de songs dan ook weer een coherent geheel. Dat zorgt ervoor dat het album telkens weer garant staat voor een turbulente luisterervaring, zoals enkel de allerbeste popplaten dat kunnen (Thomas)

68. Sigur Rós – Takk… (2005)

Het major-label debuut van dit IJslandse fenomeen is er een dat onterecht vaak in de schaduw wordt geplaatst van die vorige twee Sigur Rós-kleppers  ‘()’ en ‘Ágætis Byrjun’. De band bevindt zich hier in een soort van overgangsfase, waar het niet langer in complete duisternis gehulde stukken schreef zoals op ‘()’, maar zich nog niet aan de zomerse pop waagde die we op de opvolger kunnen bespeuren. Op ‘Takk…’ volgen de bloedmooie melodieën elkaar op met een haast beangstigende vanzelfsprekendheid.

We vinden hier dan ook enkele van Sigur Rós’ meest bekende songs terug, zoals ‘Hoppípolla’, dat door het lieflijke piano-motiefje al vaak z’n weg heeft gevonden naar menig documentaire en film. Of wat te denken van ‘Glósóli’ en ‘Sæglópur’, twee explosieve tracks die ons 15 jaar na datum nog steeds kippenvel bezorgen, en waarvan de (al even indrukwekkende) bijhorende videoclips op ons netvlies gebrand staan. In welke taal Jónsi z’n lyrics ook brengt – in het IJslands of het in hopelandic (z’n verzonnen taal) – je begrijpt er toch niets van, en dat is nu eenmaal niet aan de orde. Het draagt alleen maar bij aan de sprookjesachtige sfeer, iets waar enkel deze mythische band een patent op heeft. (Martijn)

67. Savages – Silence yourself (2013)

Toen Savages als illustere onbekende werd aangekondigd als headliner van een avond in de Orangerie van de Botanique tijdens Les Nuits 2013 kon je al raden dat het om iets heel strafs zou gaan. Toen de band een gezicht en een geluid kreeg, werden alle verwachtingen meer dan ingelost.

Savages bleek te bestaan uit frontvrouw Jehnny Beth, die het enkele jaren eerder al eens probeerde met het minder succesvolle doch eveneens erg mooie John & Jehn. Wist je trouwens dat die “John” niemand minder was dan Johnny Hostile, producer van ‘Silence yourself’ en min of meer vaste support act bij optredens van Savages?

Samen met drie andere vrouwen raast Beth als wilden rond en verkent ze de allerscherpste en -luidste grenzen van de postpunk. De hoogtepunten op ‘Silence yourself’ liggen mooi verdeeld op de tracklist met ‘Shut up’ als opener, ‘She will’ in het midden en ‘Husbands’ bijna helemaal achteraan het album. ‘Silence yourself’ is een vlijmscherp mes dat gevaarlijk alle richtingen uitvliegt en heerlijke wonden in de trommelvliezen kerft. Doet Savages de “silence” uit de titel absoluut geen eer aan, dan is de bandnaam wel een voltreffer van de zuiverste soort. (Bart)

66. Eminem – The marshall mathers lp (2000)

We zouden door recente albums bijna vergeten dat Eminem ooit nog echt goede muziek heeft gemaakt. We hebben nog niet al te veel artiesten van zijn kaliber zo een slechte plaat als ‘Revival’ weten uit te brengen en het nieuwe ‘Music to be murdered by’ lijkt ons ook niet al te veel soeps. Nochtans was het Slim Shady die met z’n ‘Marshall Mathers LP’ de vermoedelijk beste twintig jaar uit de hiphop had ingeluid. Eminem’s em- en psychopathie, kwaadheid en introspectie en humor en sérieux klitten er, als waren ze compleet complementair, aaneen. 

Eminem was politiek incorrect maar wel een kleurrijk karakter om op een muziekplaat uitgeschilderd te zien. Zelfs met het akelig realistische, agressieve ‘Kim’, komt Marshall Mathers weg. Een plaat ook die vol staat van de hits (‘Stan’, ‘Way I Am’, ‘The Real Slim Shady’) en heerlijke hooks die op twee volledige decennia tijd niks van hun glans verloren zijn. (Lowie)

65. Deafheaven – Sunbather (2013)

Al sinds het prille begin van Deafheaven kampte de band met behoorlijk wat tegenwind van “echte” metalheads. “Te commercieel”, “te zweverig”, “niet origineel” – het zijn slechts enkele van de vele verwijten die de groep uit San Fransisco naar hun hoofd geslingerd kreeg. Natuurlijk waren ze niet de eerste band die succesvol black metal met shoegaze/postrock tot een genre-overstijgend geheel versmolt, maar op ‘Sunbather’, hun tweede album, deden ze het zodanig goed dat zelfs niet-metalfans meteen voor de bijl gingen. Dat is vooral te danken aan Kerry McCkoy, wiens gitaarwerk moeiteloos switcht tussen euforische uithalen à la Godspeed You Black Emperor en dreampop-gepingel zoals Slowdive hen dat al voordeed.

Het gekrijs van George Clarke – iets waar je van houdt of niet – geeft samen met het gedetailleerde drumwerk van Daniel Tracy de muziek nog net dat extra duwtje, waardoor het quasi onmogelijk is om niet meegezogen te worden in de emotionele wervelwind die op je afstormt. ‘Sunbather’ bevat een uur lang het ‘mooiste’ van wat ‘lelijke’ muziek te bieden heeft, verdeeld over vier uitgesponnen tracks en drie ‘kortere’ instrumentale intermezzo’s. Metal of niet, het zal zowel ons als Deafheaven een worst wezen. En als die roze hoes geen dikke middelvinger is naar hokjesdenken, dan weten we het zelf ook niet meer. (Martijn)

64. Madvillain – Madvillainy (2004)

Halverwege de jaren ’90 begon een nieuwe generatie van beatmakers en crate diggers zoals Madlib en J Dilla met het herinterpreteren van de jazzy en soulful sound van groepen als A Tribe Called Quest en De La Soul. Op hun kleine Akai MPC groeide ze in geen tijd uit tot dé referentie binnen het alternatieve hiphopcircuit. Tegelijk drong in 1999 ook de gemaskerde rapper en producer MF Doom met diens unieke, rijmende staccato naar de voorgrond binnen dezelfde kringen. Een samenwerking kon niet op zich laten wachten en onder de hoede van Peanut Butter Wolf’s Stones Throwe Records werden Madlib en Doom in contact gebracht. Het nieuwe duo onder de naam Madvillain verslond naar verluid meer dan honderd beats en werkte tussen verschillende, andere albums van beide artiesten door aan wat uiteindelijk het debuut ‘Madvillainy’ moest worden. 

Ondanks het stroeve werk bleek het resultaat wellicht de culminatie van al die jaren herinterpretatie. Madlibs on te evenaren beats verhakselen obscure soul, jazz, bossa nova, bollywood en ’50s tv-showssamples tot de ideale omgeving om Dooms korte, poëtische superhelden-avonturen en maatschappijkritiek te laten openbloeien. De korte stoten genialiteit die telkens doen snakken naar meer en toch voldoening geven, maken van ‘Madvillainy’ één van de belangrijkste mijlpalen in de alternatieve hiphop-scene. (Anton)

63. Kate Tempest – The book of traps and lessons (2019)

Succes komt meestal niet zelf op je deur kloppen. Kate Tempest kan dit bevestigen. De Londense, die op haar zestiende naar de BRIT School for Performing Arts and Technology trok, kon achttien jaar later met ‘The book of traps and lessons’ eindelijk helemaal doorbreken. Dit album uit 2019 bevestigde al het goede dat de scheuten genaamd ‘Let them eat chaos’ (2016) en ‘Everybody down’ (2014) al deden verhopen..

‘Keep moving don’t move’ illustreert perfect hoe Tempest speelt met de grens tussen poëzie, spoken word en hip-hop. In ‘I trap you is’ de Britse maar een muizenpas verwijderd van zingen. ‘All humans’ bewijst dan weer dat Kates stem en woorden volstaan om te boeien, ook als muziek achterwege blijft. Zo kunnen we lied per lied wel enkele uitzonderlijke kwaliteiten aanstippen. Feit is dat ‘The book of traps and lessons’ uniek is in zijn soort en binnen de hedendaagse muziek in het algemeen.

De grootsten der Aarde overtuigen niet alleen op plaat, maar ook (en misschien vooral) op het podium. Wie haar op Pukkelpop bezig zag – in een festivalomgeving die je voor deze categorie van artiesten als best moeilijk kan omschrijven – weet dat Tempest in alle omstandigheden een tent muisstil kan krijgen. (Bart)

62. PJ Harvey – Let England shake (2011)

De ravissante Polly Jean Harvey deed twintig jaar lang aan introspectie en baande zich een weg door haar eigen vlees en bloed om verhalen te vertellen. Tot ze ‘Let England shake’ op de wereld loslaat. Voor het eerst zoekt en vindt ze inspiratie in de wereld rondom haar, een wereld die in verleden, heden én toekomst (weten we nu ook) behoorlijke wat gelijkenissen vertoont. Gravend in de (wrede) geschiedenis van het land dat ze haar thuis noemt, stelt ze die op een rebels romantische wijze in vraag. Harvey verweeft lofzang én protestlied tot een conceptplaat waardoor een titel als ‘The glorious land’ de waarheid toch voor heel even weet te verbloemen. 

Met de hulp van onder andere ex-Bad Seed Mick Harvey en John Parish geeft ze folkrock een geheel nieuwe dimensie. Meegesleept worden in modderige loopgraven en tussen rottende oorlogslijken klonk daardoor nog nooit zo feeëriek. Polly Jean verheft op ‘Let England shake’ het contrast tot eigenzinnige kunstvorm en schopt ons als toemaatje een geweten. Waarvoor dank. (Jonas)

61. Queens Of The Stone Age – Songs for the deaf (2002)

Na het zelfgetitelde debuut maakte Queens Of The Stone Age met opvolger ‘Rated R’ duidelijk dat de ambitie groot was. Onder andere ‘Feel good hit of the summer’ en ‘The lost art of keeping a secret’ zijn ondertussen immers klassiekers in het rijkgevulde oeuvre. Maar pas wanneer in 2002 ‘Songs for the deaf’ uitkomt, breken de stonerrockers de poorten naar het rockwalhalla definitief open. Josh Homme heeft altijd al een grenzeloze ambitie – en naar het schijnt tevens een onbevredigbaar ego – gehad waarbij hij graag de wereld aan zijn voeten heeft. Dat zou, in een verder verleden, invloed gehad hebben op het einde van Kyuss en de start van QOTSA dat daarop volgde. De dessert sound die Kyuss op de kaart zette werd door Homme verder geperfectioneerd en wanneer ‘Songs for the deaf’ het levenslicht ziet, kan de wereldwijde blitzkrieg pas echt starten. 

‘Go with the flow’ en ‘No one knows’ zijn ondertussen tijdloos en ‘First it giveth’, ‘Song for the dead’ – waarbij we watertanden bij de grauwheid van Mark Lanegan’s stem – , ‘God is in the radio’ zijn evenmin meelopers. Het zal de laatste QOTSA plaat zijn waar Dave Grohl (drum) en Nick Olivieri (ex-Kyuss hombre op bas) als volwaardig groepslid aan bijdragen. Vooral Olivieri heeft met zijn ranzig basklanken een grote invloed op de ranzig robuuste desert sound die de plaat in zich meedraagt. Gekoppeld aan Homme’s catchy gitaarspel maken ze van ‘Songs for the deaf’ een plaat die oud en jong probleemloos wist te verbinden. (Jonas)