Header image

Indiestyle luistert: Patti Smith

door Mattias Goossens

Naarmate de lockdown vordert, krimpt het lijstje met nuttige bezigheden. Daarom willen we jullie graag aansporen om jullie tijd nuttig te besteden, en wel door te luisteren naar volledige discografieën van artiesten waar je niet helemaal mee vertrouwd bent. Dat doen we onder de noemer ‘Indiestyle luistert’. Zelf zin om aan deze reeks mee te werken? Neem hier een kijkje en mail de artiesten die je wil ontdekken door naar info@indiestyle.be. Hier vind je een overzicht met alle luisterdagboeken.

Punkicoon, schrijfster, dichter, activiste: Patti Smith is veel. Voor onze schrijvers Frederik Jacobs en Lowie Bradt was ze ook een relatief nobele onbekende. Tijd om daar verandering in te brengen met een intensieve luistersessie van haar discografie.

Hoe goed ken je de artiest al?

Toen ik ‘Horses’ zo’n tien jaar geleden een kans gaf, draafde de plaat mijn ene oor in om snel uit het andere weg te galopperen. Swingende rock ’n roll is nu eenmaal niet gauw m’n ding – mijn favoriete Stones-songs zijn niet toevallig de kleverige ballads (‘Memory motel’! ‘Wild horses’!). Gelukkig ontdekte ik tijdens de voorbije twee weken dat ook Patti Smith zulke tearjerkers gemaakt heeft. (Frederik)

Ik zag Patti Smith regelmatig passeren als referentie in interviews, denk dat ze een icoon is van het feminisme, heb al veel complimenten gehoord voor ‘Horses’ en verwacht dat haar muziek ergens te catalogiseren valt tussen spoken word, postpunk en artrock. Bij die vage, theoretische kennis stopt het. Ik heb nog nooit bewust naar haar muziek geluisterd, ondanks de lofbetuigingen van mijn mama aan d’r adres – al hoop ik hier en daar wel een hitje op z’n minst te herkennen. Mijn verwachtingen zijn vrij hoog, al denk ik ook een lastige rit tegemoet te gaan: voor iemand die te weinig (amper) boeken leest en veel tijd en moeite nodig heeft om muziekteksten helemaal tot zich te nemen kan deze snelcursus doorheen een (ik verwacht) literaire discografie een intensieve klus zijn. Tussen examens en thesissen door zal de taak er ook niet gemakkelijker op worden. (Lowie)

Horses (1975)

Tien jaar na de flauwe eerst indruk raast ‘Horses’ plots in sneltempo van mijn trommelvlies naar alle uithoeken van mijn lichaam. ‘Gloria’ geeft me zin om zwoel te swingen als een zestiger op grijze sokken, tijdens ‘Birdland’ schreeuwen m’n innerlijke demonen hun stem schor, in ‘Free money’ wordt er voor het eerst aan m’n heartstrings gepulkt. En god, wat een afsluiter is ‘Elegie’. Nee, Smith heeft de rock ’n roll niet uitgevonden, maar tijdens drieluik ‘Land’ lijkt het wel even zo. Trouwens: de heerlijk springerige gitaarriff van ‘Kimberly’ inspireert na 45 jaar nog steeds menige postpunkband. Op de zéér schaarse momenten dat Smith me muzikaal niet weet te overtuigen (die reggaevibe van ‘Redondo beach’), doet ze dat met haar werkelijk fenomenale stem, die moeiteloos naar alle kanten uitrekt. Ik heb in lange tijd niet meer zo’n meesterwerk gehoord. Helaas: het wordt in Smiths discografie niet meer beter dan dit. Maar met ‘Horses’ in m’n platenkast heb ik eigenlijk geen recht op klagen. (Frederik)

Twee nummers van meer dan negen minuten: ‘Horses’ biedt een op het eerste zicht prikkelende tracklist al kan dat ook helemaal de verkeerde kant opgaan. Dat gaat het gelukkig helemaal niet. ‘Horses’ is indrukwekkend: het klinkt als een vervolg op ‘The Velvet Underground & Nico’ maar dan venijniger, met ‘Birdland’ als de ‘Heroin’ van de plaat. De prachtige artrock van ‘Gloria’ scheurt, sinistere afsluiter ‘Elegie’ is pure poëzie. Knap. (Lowie)

Radio Ethiopia (1976)

Wikipedia leert me dat deze plaat slecht ontvangen is wegens ‘te lui’, het zou ‘een sellout-plaat’ zijn, en ik vraag me af of ik wel naar het juiste album aan het luisteren ben. Tijdens de lange titeltrack waagt Smith zich bijvoorbeeld aan gitaarexperiment zoals weinig generatiegenoten dat durfden. Het slepende ‘Poppies’ doet even denken aan Talking Heads en eindigt met een meerstemmige parlando, ‘Distant Fingers’ is een heerlijk theatrale popsong en ‘Abyssinia’ sluit de plaat af met ambient. Oke; de songs die meer rechttoe rechtaan rocken (‘Ask the angels’, ‘Pumping’) komen minder binnen dan die op ‘Horses’, maar over het algemeen vind ik ‘Radio Ethiopia’ een waardige opvolger. (Frederik)

Meer ongegeneerde gitaarsolo’s en nadruk op de snaren tout court. In opener ‘Ask the angels’ hoor ik zelfs vlagen van PJ Harvey’s ‘Rid of me’. ‘Pumping’ doet me denken aan de swagger van Iceage’s ‘Beyondlessness’. Sterke plaat maar het rechttoe rechtaan-karakter dat zich in sommige nummers (‘Pumping’, ‘Ask the angels’) opdringt ligt mij minder en daarom blijft het me minder bij dan ‘Horses’. Hoogtepunten zijn er wel: de fantastische, tien minuten durende trip van de titeltrack, inclusief uitloper ‘Abyssinia’ (hoor ik daar echo’s van Michael Gira anno 2013 in Smith’s performance?) en de strijd tussen gitaar en parlando op ‘Poppies’. Vraag me niet wat ze er concreet wilt zeggen maar intrigerend mooi is het desalniettemin. Ook heel goed, het uitdeinende slot van ‘Distant fingers. (Lowie)

Easter (1978)

Is dit dan géén sellout-plaat? Al na 10 seconden hoor ik dat dit de langspeler zal zijn waar ook ‘Because the night’ op staat. Die song keel ik overigens graag mee na middernacht in café De Oude Ketel te Heist-op-den-Berg, maar thuis zal ik ‘m niet snel draaien. Op haar derde plaat vervalt Smith te snel in rockclichés. Bij ‘Space monkey’ moet ik me door drieënhalve minuut oersaaie machogitaren loodsen vooraleer de straffe finale te bereiken, om daarna weer in diezelfde seventiesrock weg te zinken – al is het bezwerende ‘Ghost dance’ een leuk tussendoortje. Met het chaotische ‘High on Rebellion’ wordt er veel goedgemaakt, en van de ballads ‘We three’ en ‘Easter’ is vooral die tweede erg mooi. Goeie save, Pat. (Frederik)

De protopunk à la Velvet Underground lijkt stilaan ingeruild voor meer poppy artrock, waarbij de stem van Patti zich meer op de voorgrond dringt. Smith kleedt de muziek minder in met op de voorgrond tredende instrumentatie in en laat de nummers echt zichzelf zijn: ik bewonder de durf die met deze naaktheid gepaard gaat maar de resultaten zijn voor mij initieel gemengd. De eerste drie nummers doen mij weinig. Het bekende ‘Because the night’ vind ik simpelweg irritant. Het is pas op de folk van ‘Ghost dance’ dat de muziek mij raakt, dankzij de bezwerende, repetitieve samenzang. Daarna is het spanning troef tot het einde. Wat een présence heeft Smith; de symbiose van d’r narratieve poëzie en snedige avant-garde (‘High on rebellion’!), prachtig. Afsluiter ‘Easter’ is zowaar fragiel en betoverend. Ik had het na ‘Because the night’ niet gedacht maar deze plaat zal ik nog veel opleggen. (Lowie)

Wave (1979)

Laten we meteen to the point komen: ‘Wave’ draait rond het fenomenale ‘Broken flag’, alle andere songs staan erbij en kijken ernaar. Lang geleden dat ik zo’n episch lied hoorde: dat orgel, die huilende Smith, die foute, gladde gitaarsolo! Zelfs zonder tekst zou je horen dat het om een protestsong gaat. Hij staat al twee weken op repeat (en toch denk ik bij die eerste pianotoets nog élke keer dat het ‘This will be our year’ van The Zombies is). Verder (van positief naar negatief): ‘Frederick’ is een kopie van ‘Because the night’, maar wel een goeie, ‘Dancing barefoot’ is niet zo m’n ding, ‘Citizen ship’ lijkt net Deep Purple. Smith maakt het meeste indruk wanneer ze impressionistisch te werk gaat, zoals in het barokke tussendoortje ‘Hymn’ of pianokunstwerkje ‘Wave’. En in’ Broken flag’, uiteraard. (Frederik)

Hoor ik daar synths op de opener? Wederom zeer goed album dit, eentje dat wat mij betreft muzikaal en kwalitatief in de lijn ligt van de ruime tweede helft van ‘Easter’. Speciaal het vernoemen waard: de zanglijn op ‘Dancing barefoot’, het gemolesteerde blaasinstrument (sax?) op ‘Seven ways of going’, ‘Broken flag’, dat we zowaar een ballad mogen noemen en het uiterst intrigerende tweeluik dat de plaat afsluit en me bij vlagen doet denken aan Radioheads ‘Daydreaming’. ‘Wave’ moge iets minder extreme, positieve uitschieters hebben dan ‘Easter’ maar van verslappingen zijn er hier geen sprake en daarom komt ‘Wave’ vooralsnog op gelijke hoogte met ‘Horses’ voor mij op de eerste plek. (Lowie)

Dream of life (1988)

Vier platen op vijf jaar tijd, en dan plots acht jaar pauze. In comebacksingle ‘People have the power’ preekt Smith een ongetwijfeld erg rake boodschap, maar de manier waaróp is gewoon echt niet m’n ding – die heldhaftige Springsteen-vibe, brrr. Wat volgt blijft nog minder hangen, klinkt meestal plat, minstens flauw of in het ergste geval: goedkoop. Mijn aandacht keert pas terug wanneer afsluiter ‘Wild leaves’ even aan Mike Oldfield doet denken. Voor de rest: erg matige comeback. (Frederik)

Ik kon het niet laten om eens te gaan rondsnuisteren over Patti Smith op het net en las op Pitchfork: “her growing inability to write a decent song” over alles wat na ‘Wave’ kwam. Vaarwel mijn onbevooroordeelde visie als onbeschreven blad dus en welkom aan een zekere achterdocht. Aanvankelijk lijkt het voor mij echter mee te vallen. ‘People have the power’ is na ‘Because the night’ het tweede nummer van Patti Smith dat ik al regelmatig had gehoord en kan ik wel verdragen. De avant-garde en punk lijken meer en meer achter Patti te liggen en dat mis ik, maar het nummer passeert aangenaam. Toegankelijker dan ooit en met een positieve boodschap. Na het volledige album kan ik echter niet meer zo mild zijn. De formule van ‘Dream of life’ had kunnen werken voor een ep-format maar niet voor vijftig eentonige minuten. De wannabe ballads (‘Paths that cross’, ‘Going under’) zijn oersaai, de gitaarsolo’s missen elk doel en vrijwel elke song mist urgentie en beklijving. ‘Where duty calls’ kan er net mee door en geeft de nog steeds innemende storytelling-kwaliteiten van Smith wel een eervolle omgeving om in uit te blinken. (Lowie)

Gone again (1996)

‘Gone again’ opent weer met zo’n preeksong waar ik een lichte hekel aan heb – nochtans de laatste studio-opname van m’n persoonlijke held Jeff Buckley. Laatstgenoemde leefde nog toen deze plaat uitkwam, Patti Smiths man en broer niet meer. Dat hóór je. Het uitgesponnen ‘About a boy’ is erg pakkend, ‘My madrigal’ is een adembenemend mooie afscheidsbrief aan haar man. ‘Ravens’ en ‘Firelies’ zijn nog goed, de rest doet me vrij tot zeer weinig. Maar op deze plaat komt Smith ermee weg. (Frederik)

De fragmentarische naaktheid van ‘Easter’ gecombineerd met de door Patti ondertussen welgekende snarenkunst en ander experiment; ik ben fan van deze plaat. De tweede keer dat Swans passeert in mijn referenties trouwens: Heeft Swans’ ‘Just a little boy’ vanop ‘To be kind’ iets met het goede ‘About a boy’? De strijkers van ‘My madrigal’ zijn mooi, het negen minuten lange ‘Fireflies’ werkt bedwelmend. Soit, alles samen raakt ‘Gone again’ toch niet aan de top van het werk uit Smith’s begindagen: de songs zelf zijn minder sterk en bij momenten doelloos, maar de artistieke ambitie is knap. Deze staat daarom niet mis in de discografie van Smith. (Lowie)

Peace and noise (1997)

Another Patti Smith album. De Patti Smith-moeheid slaat genadeloos toe. Misschien was het de foute plaat op het foute moment, maar ik heb werkelijk níks gehad aan ‘Peace and noise’. Hoewel; ik klikte zonet willekeurig ‘Death singing’ aan en de 20 seconden die ik momenteel herbeluister klinken wel oké. Maar geen haar op m’n hoofd dat er aan denkt om dit album snel een tweede kans te geven. (Frederik)

‘Peace and noise’ voelt subtieler dan zijn voorgangers. Smith zoekt lang niet altijd meer haar toevlucht in uit de pan swingende gitaarprobeersels of alomtegenwoordige, kunstige popsongs maar durft zich ook te wagen aan rustige avant-rock die sterk leunt op een repetitief karakter (zie vooral het sterke ‘Don’t say nothing’). Ik kan het smaken. De gevezelde poëzie op het instrumentaal bezwerende ‘Spell’ wérkt en klinkt alsof Slint ten tijde van ‘Spiderland’ zijn toevlucht zou gezocht hebben in wereldse klanken in plaats van in post-rockgitaren. Ook de trip ‘Memento Mori’ was goed. Desondanks voel ik ook hier minder opwinding dan bij Patti’s vorige platen; het hoogdringende en de passionele naturel lijkt wat van de muziek geslepen. Of misschien is het verrassingseffect van Patti’s stijl weg? Hoe dan ook, na zeven albums is er slechts eentje dat onder het voldoende scoort, Pitchfork heeft ferm overdreven. (Lowie)

Gung ho (2000)

Ik had hier echt geen zin in, en kan achteraf ook niet zeggen of ik ‘Gung Ho’ nu beter of minder goed vond dan z’n voorganger. Het refrein van ‘Grateful’ is als enige blijven hangen. Ik doe tijdens de afwas m’n beklag bij huisgenoot Simon. Zijn antwoord: ‘Misschien draait het vooral om de teksten’. Ik sta even aan de grond genageld, want besef dat ik op geen enkel moment op de lyrics heb gelet. Ik denk nostalgisch terug aan de avonden waarop ik onder m’n nachtlampje grondig de tekstboekjes van Arcade Fire en Bright Eyes bestudeerde, na ze heel voorzichtig uit de plastic cd-hoes geschoven te hebben. Ik schud mezelf weer wakker en luister verder naar Patti Smith zonder ook maar één seconde op de teksten te letten. Er zit nog een hardnekkig vlekje in de pan. (Frederik)

Ware het niet voor de stem en présence van Patti Smith zelf, was dit een ondermaats rockplaatje geweest. ‘Lo and beholden’ stelt droevig weinig voor en veel van het rockgepalaver intrigeert niet meer. Deze plaat lijkt lang niet genoeg te vertellen te hebben om zijn lange speeltijd te rechtvaardigen. Slecht is het niet, maar wel uiterst middelmatig: dit krijgt van mij een voldoende, maar meer toch niet. (Lowie)

Trampin (2004)

Hoera, beterschap! ‘Cartwheels’ betovert me een beetje, ‘Mother rose’ is easy listening as it should be en afsluiter ‘Trampin’ is een ballad die van de jonge Tom Waits had kunnen zijn. Er staan ook saaie dingen op deze plaat, maar de sound zit goed en er zitten hier en daar subtiele strijkers verstopt – een beetje zoals paaseieren. Ik klaag niet meer! (Frederik)

Het vernieuwende is er nu definitief wat van af lijkt het, maar er staan toch heel wat goede nummers op ‘Trampin’. ‘Mother rose’ is een ballad die aanslaat, in tegenstelling tot de overgrote meerderheid op ‘Dream of life’. Onderhoudend voor wie al van de spoken word meets artpunk van Smith hield, geen overredingstruc voor nog niet overtuigde fans. Dit album mocht evengoed wel heel wat korter, maar goed. (Lowie)

Twelve (2007)

Huh, is dat geen tekst van Jimi Hendrix? Hey, een cover van Tears For Fears! Heh, is dat ‘Knocking on heaven’s door? Nah. Of toch! Het duurt even voor ik volledig besef dat ‘Twelve’ een coverplaat is. Eentje die (te) gemakkelijk wegluistert, maar vooral: eentje waarop songs onder handen genomen worden waar best niet aan geraakt wordt – zélfs niet door Patti Smith. Toch is de cover van ‘Smells like spirit’ veruit de beste, die van ‘Pastime Paradise’ (u wellicht bekend als ‘Gangsta’s Paradise’) de verrassendste. En dat is het wel zo’n beetje. (Frederik)

Een coveralbum zowaar. The Beatles, Nirvana, Jimi Hendrix, The Doors en the Rolling Stones; Patti schuwt de risico’s om aan heiligschennis te doen niet. Het resultaat is op z’n minst twijfelachtig. ’t Is niet dat Smith alle nummers om zeep helpt maar zat er nu echt iemand te wachten op meer dan zes minuten ‘Smells like teen spirit’ uitgevoerd door een allegaartje van snaarinstrumenten of een van elk vuur ontnomen ‘Soul litchen’? Morrison draait hem om in z’n graf. Deze versies hadden beter geaard op een verlaten youtubekanaal van een onbekende, mislukt ambitieuze coverband. Dan had het tenminste niet zoveel onnodige luisterbeurten gegenereerd. (Lowie)

Banga (2012)

Laatste plaat, spannend! God, wat een mooie opener is ‘Amerigo’. Ook alles erna klinkt goed, maar toch verslapt m’n aandacht. Ik besluit een tweede keer te luisteren, aandachtiger. Tijdens ‘Amerigo’ hoor ik plots voor het eerst een geruststellende oudedamesreutel bij Smith. Slechts een flard, maar het deed me denken aan Marianne Faithull op haar prachtige laatste plaat ‘Negative capability’. Ik schakel over naar Faithfull en moet tijdens het afwassen andermaal haast huilen van ‘The gypsy faerie queen’. Van háár zou ik graag eens de hele discografie beluisteren, bedenk ik me. Voor een volgende reeks ‘Indiestyle luistert’? (Frederik)

‘Banga’ trapt af met het mooie, door piano en strijkers gedragen ‘Amerigo’. Het refrein doet me wat aan Bowie denken. De rock scheurt over het volledige album minder met gemengd resultaat. De meeste nummers amuseren gezapig, sommige vervelen (‘April fools’, ‘This is the girl’). ‘After the gold rush’ is zowaar wél een goede Neil Young-cover. (Lowie)

Conclusie

Wat mijn verwachtingen waren? Opwindende eerste platen. Check. Een vermoeiende sleur in het midden van de discografie. Check. Een erg goede laatste plaat. Voorlopig nog geen check – ik moet ‘Banga’ een derde kans geven. ‘Broken flag’ en ‘My madrigal’ zijn songs die ik nooit ga vergeten. Mogelijks schaf ik me binnenkort Smiths biografie aan; er werd me al vaker gezegd dat die erg goed is. Die biografie kan me dan context verlenen tijdens het herbeluisteren van bepaalde platen of songs; ik merk namelijk dat haar nummers harder binnenkomen wanneer ik de achtergrond ken. Fuck, misschien had huisgenoot Simon dan toch gelijk. (Frederik)

Patti Smith begon met enkele indrukwekkende platen en verloor daarna enkele van haar pluimen, zoals zovele artiesten. Waar bij te veel projecten de maskers daarna afvallen en compleet oninteressante of waardeloze muziek het gevolg is, is dat bij Patti echter niet het geval. Smith sloeg enkele keren de bal mis maar brengt tot op vandaag over het algemeen goede albums uit. De opwinding die initieel in elke plaat sloop, werd wel steeds zeldzamer. Geen schande, maar ik verwacht in de toekomst toch uitsluitend terug te keren naar ‘Wave’, ‘Horses’, ‘Easter’ en enkele aparte nummers van ‘Radio Ethiopia’ en latere platen. De teksten gingen zoals verwacht (schandelijk?) aan mij voorbij, maar dit betekende niet dat ik nooit genoot; de spoken word van Patti zou zelfs overweldigen zonder inhoud. Waarschijnlijk mis ik er een extra dimensie door, al gok ik dat ik van Patti’s eerste albums op termijn nog zal ontdekken. (Lowie)