Vallende sterren: over de debuut-lp’s van Elysia Crampton, Fis en M.E.S.H., en de relatie tussen buitenwereld en muziek

door Thomas Konings

Ik heb net voor het eerst in mijn leven vallende sterren gezien en wat ik daarvan vooral zal herinneren was de snelheid waarmee het fenomeen zich voordeed. In minder dan een oogwenk verscheen een ster, zette ze koers naar beneden en doofde ze vervolgens weer uit. In dat opzicht was het spektakel vergelijkbaar met geluid: dat is al even vluchtig en komt op een gelijkaardige manier uit het niets, om daarna ergens in het hoofd te blijven resoneren. De artiesten die in deze maandelijkse column aan bod zullen komen, lijken die eigenschap van muziek vaak uit te vergroten met een hyper-realistisch, maar ook hypergalactische sound waarin elementen als vliegende schotels op je af lijken te stormen. Een precieze term bestaat er misschien niet om al het materiaal van deze rubriek te omvatten, maar je voelt aan de harde landing vanuit je hoofdtelefoon in de krochten van je gehoorkanaal dat het in dit hokje past.

We trappen af met een blik op enkele platen die onlangs verschenen zijn. Het albumformaat mag dan wel aan kracht verliezen, toch blijft het een soort mythische status hebben die tijdloosheid uitstraalt en misschien wel tot conventionaliteit dwingt. Dat laatste is iets om bij experimentele producers bang voor te zijn, al kan het net zo goed ook positief uitdraaien of niet gebeuren. Hoe dan ook: een belangrijke stap dus, zeker in het geval van een debuutplaat. Een van de meest indrukwekkende eerstelingen die me onlangs bereikte, moet wel ‘American drift’ van Elysia Crampton zijn. Twee jaar geleden bracht ze onder het achtergelaten alias E+E al het vooruitstrevende en super relevante ‘The light that you gave me to see you’ uit, een soort mixtape waarop “epic collage”-electronica en Latijns-Amerikaanse geluiden samengevoegd werden (naast herwerkte r&b-songs). Op de eerste langspeler – overigens verschenen op FaltyDL zijn label Blueberry Recordings – van de producer horen we een verder uitgedachte, minder chaotische en meer coherente verzameling nummers.

Crampton omschrijft zichzelf als een transevangelist en achter die term schuilen minstens drie betekenissen die in verschillende mate iets zeggen over de artieste en haar muziek. Trans refereert naar het feit dat ze een transgender is, wat je natuurlijk niet kan horen aan het songmateriaal – het is dom om in gender-termen over geluid te denken. Wat je misschien wel kan zeggen is dat er buiten de klassieke rolverdelingen wordt gedacht op ‘American drift’: het album gaat in drie van de vier nummers over de zes-minutengrens en valt ook qua genre niet een hokje te steken. Bovendien kan je die trans ook letterlijker en meer geografisch interpreteren: de artieste ging al meermaals de grens over op zoek naar een nieuwe thuis. Ze woont nu in het Amerikaanse Virginia maar resideerde ook al in Mexico en Bolivia. Die locaties hebben een enorm grote invloed op haar sound, ze definiëren die misschien zelfs wel. Op de nieuwe langspeler wordt de relatie tussen haar huidige woonplaats en brownness onderzocht, alsook keert ze muzikaal gezien terug naar haar land van herkomst met verschillende invloeden uit latin-genres. Evangelist slaat tot slot op de spiritualiteit die de kunstenares ervaart (‘The light that you gave me to see you’ werd geïnspireerd door haar hergeboorte waarna ze het geloof van haar christelijke roots vond). Hoewel geloof een erg persoonlijke zaak is, merk je op een bepaalde manier toch godsdienstige invloeden op de plaat: nummers als ‘Axacan’ of ‘Wing’ lijken zo geconstrueerd dat je in een trance wordt gebracht om dichter bij een hogere entiteit te raken, of toch alleszins een soort van rituele hypnose te ondergaan.

Terwijl deze achtergrond – gestript van nog diepere en meer filosofische verklaringen – meer inzicht geeft om ‘American drift’ te begrijpen, is het een werk dat je vooral zelf moet voelen. Als atheïst geeft het je een indruk van religiositeit met de bijhorende tunnelvisie: ‘Petrichrist’ beklemt je met al zijn rijkdom in een emotionele, verlichtende dwangbuis die je de werkelijkheid doet ontstijgen. De sound is een bricolage van Zuid-Amerikaanse (continent) percussie, Zuid-Amerikaanse (land) hiphopinvloeden, pastiche-thrillergeluiden, ruisende electronica, internetesthetiek, een clownlach en nog een heleboel andere elementen. ‘Wing’ haalt haar spirituele kracht dan weer deels uit de repetitiviteit die tussen flitsende radiojingles en -stemmen en geluiden van onder meer regenwouddieren, geweren en oude gsm’s gevonden wordt. Eenzelfde bizarre mix van onderdelen siert ook het gewelddadige ‘Axacan’ waarin een mondharmonica de mystieke sfeer lijkt te creëren. Door de mix van natuur- en spirituele elementen zit er een new age-randje aan de langspeler, maar dat pakt hier goed uit: het zorgt net voor dat religieuze element, alsook voor een onverklaarbare schoonheid en rust die onder alle flitsende, lelijke geluiden een constante vormt. Tot slot klutst Crampton op haar eerste worp heden, toekomst en verleden zodanig door elkaar dat je elk gevoel van tijd en herkenbaarheid kwijtspeelt. Enerzijds grijpt ze terug naar klassieke genres en filosofen, en zoekt ze haar roots op, anderzijds verkent ze net-art en progressieve politiek, kunsten en bestaansvormen.

Het is fascinerend om vast te stellen hoe hedendaagse producers zo geïnspireerd worden door de buitenwereld en niet in het minst door het uiterlijk ervan en de betekenis die de verschijning geeft/meedraagt. Zeker omdat het hier toch over artiesten gaat die vaak tegelijkertijd invloeden uit de virtuele wereld meedragen. Waar Elysia Crampton in haar werk geografie verkent, spelen Fis zijn fascinaties zich op een gelijkaardig, maar kleiner niveau af: dat van de natuur. Sinds zijn jeugd is de Nieuw-Zeelander, zo verklaart hij in een uitgebreid interview met Dummy Magazine, geboeid door ecologie en tuinieren en wanneer de artiest niet met muziek bezig is, legt hij permacultuursystemen aan in Berlijn. Op zijn recent verschenen debuutalbum ‘The blue quicksand is going now’ lijk je de vruchten van die inspiraties wel te kunnen proeven: de electronica bloeit vaak sierlijk open en je krijgt de indruk dat Olly Peryman de natuur probeert te begrijpen in plaats van haar te overmeesteren.

fis the bue quicksand

Het meest indrukwekkend is de Kiwi zijn eersteling wanneer hij zijn eigen ecologie/wereld weet te boetseren. In ‘Happy alone’ heeft de producer niet veel nodig om iets op te trekken: tussen mistige noise groeit er een gigantisch gevaarte dat tegelijk mooi is en afschrikt. ‘Pedal’ houdt het intiemer met neo-klassieke invloeden die tussen diepe bassen, kruimelige electronica en ruitenwissergeluiden een bijna magische sfeer neerzetten. ‘Frost pocket’ gebruikt bakken galm en panfluitachtige klanken om tussen oor en oor in je hersenen een impressionistisch tafereeltje neer te poten, terwijl afsluiter ‘Kal’ misschien nog het meest indruk maakt met alweer een soort subliem spektakel dat groots, overweldigend en prachtig is.

Toen Fis een tijdje in België verbleef kwam hij tot het inzicht dat er een connectie bestaat tussen muziek en persoonlijkheid. Hij besloot vervolgens afstand te nemen van de donkere en agressieve muziek die hij toen maakte (onder meer op enkele ep’s voor het geweldige Tri Angle) en met ‘The blue quicksand is going now’ de negatieve energie los te laten om zich beter te voelen. Deze achtergrond doet je de plaat beter begrijpen, want omdat alles in een hazy atmosfeer, ergens op een oceaanbodem, lijkt plaats te vinden en kletterende geluiden op je af zoeven, is het makkelijk om toch duisternis te ervaren. In plaats daarvan kan je beter focussen op, daar komt het woord weer, het magische. Tussen alle ruis floreert hier op de hoogtepunten immers een wonderlijke natuursound die je zin doet geven om de vrij tastbare wereld uit deze langspeler ook fysiek te ontdekken.

Waar zowel Elysia Crampton als FIS muziek maken die inspiratie vindt in de natuur, kan je die van M.E.S.H. meer zien als soundtrack voor het stadsleven. Fabrieken, underground feestjes en stadsarchitectuur vind je terug in het werk van de PAN-producer. James Whipple is naast Kablam en Lotic (die pas een ep uitbracht bij Tri Angle en al steun kreeg van Björk) een artiest uit het kamp van club-night slash SoundCloud-collectief Janus, dat opereert in Berlijn. Hoewel je dus in je hipste outfit kan gaan feesten in de Berghain op de tonen van M.E.S.H., maakt hij toch niet bepaald de muziek die zich het best leent tot een avondje uit de bol gaan. “Deconstructed club music” kan je het zeker noemen, want de snippers stammen wel af van dansbare electronica, maar daar blijft het ook bij: op debuutplaat ‘Piteous gate’ wordt je lichaam getorpedeerd met een agressieve sound die nergens de intentie heeft om de luisteraar ook maar een beetje te sparen, laat staan om je een toegankelijk ritme te geven.

mesh

Met zijn speeltijd van 31 minuten duurt deze langspeler net lang genoeg. Het werk mag dan wel voldoening geven en op enkele momenten hoogst indrukwekkend zijn, het biedt ook een vermoeiende luisterbeurt. Zeker ‘Optimate’ zoekt de meest radicaal mogelijke auditieve marteling op, met voortdurend herhalende, futuristische zweepslagen die geen rust gunnen. De sfeer van de plaat is niet echt positief en heeft een dystopsich (een woord dat misschien te pas en te onpas gebruikt wordt, maar hier zonder twijfel uiterst geschikt is) karakter. Het klankenpalet dat gebruikt wordt om dat onbehagen te creëren, lijkt wel bijeengeraapt op de werkvloer: je krijgt de indruk met gigantische werktuigen helemaal ontwricht te worden.

In een interview met FACT gaf Whipple aan niet per se een politiek album gemaakt te hebben. Zijn eerste worp is eerder een reflectie van een mentale staat, die beïnvloed werd door informatie-overload: een herkenbaar gevoel voor iedereen in tijden van tabbladen en apps. Slechts op drie songs krijg je niet het gevoel met je hoofd tussen twee cymbalen te zitten, hoewel de sfeer daar ook eerder fatalistisch is. Verder excelleert vooral het begin van ‘Piteous gate’, met de grootste, futuristische brandhaardklanken van het titelnummer, de strijd tussen mooi en lelijk in het eerder aangehaalde ‘Optimate’ en de duistere synths van ‘Thorium’.

Deze drie platen zijn niet alleen aanraders die we je willen meegeven, ook schetsen ze het belang van herkomst en omgeving voor artiesten. Elysia Crampton gaat doelbewust op zoek naar het geluid van haar locatie, Fis wordt beïnvloed door permacultuur en M.E.S.H. kanaliseert de drukte van het stadsleven en zet de sound van het Berlijnse nachtleven naar zijn hand. Een geglobaliseerde wereld betekent vooral dat iedereen met meer exotische geluiden in contact komt, en niet dat allerlei culturen op een hoopje gegooid worden. Dat staat misschien schijnbaar haaks op het idee van een grenzeloze aardbol, maar authenticiteit lijkt anno 2015 een belangrijke waarde geworden en cultural appropriation (terecht) een grote schande.

M.E.S.H. speelt op 28 augustus gratis samen met een aantal PAN-labelmates op Feeërieën in het Warandepark.