Waarom ‘Boxer’ na tien jaar nog steeds betovert

door Mattias Goossens

‘Boxer’ was The Nationals visitekaartje voor de wereld. Geen hoogglans, wel diepzwart fluweel met scherpe randjes. Het was de logische opvolger voor het destijds onderbelichte ‘Alligator’ en plaatste de groep in poleposition voor de wereldverovering die ze drie jaar later met ‘High violet’ zouden inzetten.

Zeven koppels schuifelen verstilde rondjes terwijl mannen in maatpakken ze vanuit de schaduw gadeslaan. Ik weet niet welke tegelplakker The National op het moment van de coverfoto aan het spelen is op het trouwfeest van Boxer-producer Peter Katis, al hoop ik op de tekstflard You know I dreamed about you / I missed you for / for twenty-nine years” uit ‘Slow show’. Die tekst was in 2001 al te horen op het nummer ‘29 years’, maar kreeg in 2007 de huisstijl aangemeten die The National vanaf dan zou hanteren: drijvende pianomelodieën, uitgedoofde drums en rijkelijke strijkersarrangementen, versterkt door een broederdynamiek en een drang naar perfectie.

Met die aanpak brachten ze welkome warmte in de indierock-scene die in 2007 gedomineerd werd door beukende new-rave enerzijds en britpop-recyclerende NME-rocksterren anderzijds. Tegelijkertijd borrelde er iets aan de overkant van de Atlantische Oceaan, en naast The National zouden zowel Arcade Fire, Bon Iver en Sufjan Stevens in die periode platen maken die de fundering legden voor wat komen zou, terwijl Beirut wereldse invloeden uitspeelde op ‘The flying club cup’.

Ik ontdekte ‘Boxer’ pas in 2009, maar werd meteen meegezongen door de meeslepende brombeer en de prachtige, zij het niet bepaald hippe instrumentaties. Sindsdien heb ik het album geluisterd aan vuurkorven, op vliegtuigen en tijdens nachtelijke busritten. Het is een van de weinige albums waarvan ik elk nummer woord voor woord kan meelippen en heeft er mee voor gezorgd dat ik me verder in muziek ben gaan verdiepen. Het aantal albums die voor mij dezelfde emotionele geladenheid bevatten kan ik op twee handen tellen.

Door de warme klankkleur en surrealistische thematiek was ‘Boxer’ in 2007 allesbehalve een hippe plaat om mee uit te pakken. Tegelijkertijd zorgde het voor een tijdloos karakter waardoor het album tien jaar later allesbehalve gedateerd is. Het is een dankbaar album dat meerdere luisterbeurten beloond door beetje bij beetje z’n geheimen prijs te geven. Het is geen overweldigende liefde op het eerste zicht, wel een tinteling die zich na elke ontmoeting een beetje verder doorheen je lichaam verspreidt.

‘Boxer’ is in alle opzichten rijker en grootser dan de voorgaande platen van de groep. Gitaarspelende tweeling Aaron en Bryce Dessner kregen meer ruimte om hun voorliefde voor klassieke muziek te incorporeren, al bleef alles nog op maat van slaapkamermuren. Het is die aanpak die hun werk onderscheidt van postpunk-bands als Interpol en Editors, die destijds voor een sterielere klank gingen. Ze trommelden zelfs buurjongen Sufjan Stevens op voor twee gastbijdrages op de piano (‘Ada’ en ‘Racing like a pro’), wat de kiem zou worden voor verdere samenwerkingen – ‘Afraid of everyone’, om er maar eentje te noemen. Nog een opvallende gastbijdrage kwam van Carin Besser, de Karen uit ‘Alligator’ en Matts vrouw, die op ‘Apartment story’ te horen is. Het is zij, of beter gesteld de angst om haar te verliezen, die de donkerrode draad vormt doorheen de mijmeringen van de frontman.

De vervreemding waarover Berninger zo meeslepend bromt kwam op ‘Boxer’ niet enkel van buitenaf. De rest van de band wou ‘Boxer’ zo snel mogelijk afronden, een instelling die sowieso moeilijk hanteerbaar is wanneer je groep bestaat uit vijf perfectionisten. De meeste nummers waren reeds geschreven, maar Berninger kwam niet verder dan wat geneurie. Hij kampte met een beperkte existentiële crisis nadat hij zijn goedbetaalde baan in de reclamewereld had opgegeven voor het muzikantenleven, en de twijfels begonnen hun weerslag te hebben in zijn creatieve output. Hij was de dertig gepasseerd en piekerde over surreële teksten terwijl zijn kennissenkring zich uit de naad werkte voor huisjes-tuintjes-boompjes-kindjes. Daarom trok hij zich steeds verder terug in een duistere droomwereld waarin hij zijn morantische zinspelingen de vrije loop liet.

Daar komt nog eens bij dat Berninger nooit zonder fles wijn op het podium stond, een gewoonte waardoor hij daags nadien vaak niet de meest productieve tekstschrijver was. “Ik drink wijn om te vergeten dat er honderden vreemden naar me staan te kijken op het podium. ‘t Is echt een eng gevoel”, gaf hij toe in de documentaire ‘A skin, a night’. In die docu wordt de band gevolg in de tournee van ‘Alligator’ en zie je hoe de nummers van ‘Boxer’ beetje bij beetje vorm beginnen krijgen. Ook de b-kantjes die op ‘The virginia ep’ belandden passeren de revue, en je hoort waarom ‘Blank slate’ het stiefbroertje is van ‘Guest room’ en hoe ‘Tall saint’ mits de juiste studiobehandeling zou kunnen aansluiten op ‘High violet’.

Hun vierde album bevat zowel de ruwheid van eerdere albums als de lichtere elementen die later werk een breder publiek deden winnen. Het is daardoor een cruciale schakel in de loopbaan van de band, een startpunt voor verschillende artistieke keuzes die al dan niet werden gemaakt. Wel is ‘Boxer’ misschien de meest eentonige plaat uit het oeuvre van de Amerikanen. Veel verschil in klankkleur vind je niet terug, en Berninger hanteert zijn stem louter als bariton. Die consistentie maakt dat ‘Boxer’ een beklemmende trip is voor wie de nummers laat groeien, een warmwaterzak die je wat tijd moet geven vooraleer je jouw onderkoelde ledematen ertegenaan drukt.

Achteraf kan je alleen maar vaststellen dat het sinds ‘Boxer’ hard is gegaan voor de band. In 2008 stelden ze de plaat voor op zowel Werchter als Pukkelpop in volgepropte Marquee-tenten. Het was de vierde passage van de band in ons land sinds de release van ‘Boxer’, en meteen een voorbode voor wat sindsdien komen zou: bunkers en hoofdpodia – met uitzondering van exclusieve Club 69-shows en een magische passage in het Koninklijk Circus. Het was een groot contrast met de kleine clubzaaltjes waarin ze ten tijde van ‘Alligator’ speelden. Van de onwennige, ietwat rommelige band van toen schiet tegenwoordig weinig meer over, al zijn nummers van ‘Boxer’ nog steeds sterkhouders in de setlists; zowel de piano-intro van ‘Fake empire’ als de uitbarsting in ‘Squalor victoria’ staan garant voor kippenvel.

‘Boxer’ staat nog steeds fier overeind als hoeksteen in de carrière van een van de meest succesvolle indierockbands van de vroege 21ste eeuw, en zal hopelijk voor vele nieuwe luisteraars een toegangsweg vormen voor de rest van hun discografie.

The National speelt op 30 en 31 oktober twee uitverkochte concerten in Bozar. Ze stellen daar hun zevende album ‘Sleep well beast’ voor, dat verschijnt op 8 september.