Foto’s en verslag Rock Werchter dag 2, vrijdag 5 juli 2013

door Filip Van Der Elst
Blur
Blur
Blur
Blur
Blur
Ben Howard
Ben Howard
Kings of Leon
Kings of Leon
John Legend
John Legend
Richard Hawley
Richard Hawley
The Script
The Script
Major Lazor
Major Lazor
Major Lazor
The Hives
The Hives
Ke$ha
Lianne La Havas
Lianne La Havas
Angel Haze
Angel Haze
Angel Haze
Gary Clark Jr
Gary Clark Jr
Charles Bradley and his Extraordinaires
Charles Bradley and his Extraordinaires

Foto’s gemaakt voor Indiestyle en Enola.

Verslag door Filip Van Der Elst, foto’s door Jan Van den Bulck.

Stonden de eerste acts van donderdag in het teken van rammelrock, dan was het vrijdag aan de betere blues om het festival voor geopend te verklaren. De levende soullegende Charles Bradley & His Extraordinaries hadden op een ontiegelijk vroeg uur al een hoop mensen in The Barn verzameld, en we begrepen al heel snel waarom. De man was in het verleden eerst kok en nadien imitator van James Brown onder de naam Black Velvet. Het zou ons dus niet verbazen moest de geest van James Brown ook ergens on stage rondgedwaald hebben. Minpuntjes voor zijn kapsel (we hebben ons een kwartier lang afgevraagd of er nu een dame van 70 op dat podium stond), pluspuntjes voor zijn microfoon uit de jaren 50, de plastieken flamingo, en vooral zijn ronduit indrukwekkende klankkast. Wanneer Bradley ‘Lovin’ You’ zingt, gelooft een mens ook echt in de liefde. Tussendoor verleidde hij op wel erg sensuele wijze zijn statief en dook hij na het optreden de frontstage in om enkele vrouwen op de eerste rijen een warme knuffel te geven. We zien een man die een jaar of twintig te laat geboren is, maar de hartelijke ontvangst in The Barn was alvast een mooi alternatief voor zijn verloren jaren.

Soms zegt een bordje in het publiek meer dan duizend recensies: “Jimi, is that you?”, zo schreef iemand over Gary Clark Jr., en de vergelijking met Mr. Hendrix lijkt ons inderdaad een die steek houdt. Ze noemen hem in de VS “the future of Texan blues”. Gary ziet eruit alsof hij rechtstreeks van een katoenveld uit het Amerikaanse slavernijtijdperk komt, en beschikt over een geweldige Texaanse cool. Mee knikkebollend tijdens ‘When My Train Pulls In’ terwijl hij de ene briljante gitaarriff na de andere uit zijn mouw schudde. Wanneer hij en zijn band aan een jamsessie begonnen (en dat gebeurde wel regelmatig), dan was dat nooit vanuit een m’as-tu-vu-houding, maar simpelweg omdat het toch zo verdomd goed klinkt. Bovendien kent de man de waarde van een goed refrein: ‘Ain’t Messin’ Round’ raasde als een sneltrein doorheen de werelden van soul en bluesrock, de fenomenale afsluiter ‘Bright Lights’ klonk als een pikzwarte versie van het beste van wat The Black Keys te bieden hebben.

Overdaad schaadt: we hadden Two Door Cinema Club het voorbije jaar al drie keer aan het werk gezien, en dan wordt de vierde wel heel voorspelbaar. Bovendien zullen we nooit wild worden van weinig opwindende songs als ‘Wake Up’ en ‘Pyramid’. Dat ideale schoonzoon Alex Trimble bij opener ‘Sleep Alone’ nog niet echt goed bij stem zat, hielp de zaken ook niet echt vooruit. Maar er is geen reden om het kind met het badwater weg te gooien: de drie jongens uit Bangor, Noord-Ierland (er was zowaar nog iemand uit Bangor in het publiek aanwezig, zo liet het meisje ons middels een bordje weten) beschikken nog steeds over een stevig arsenaal zonnige songs die tot ver op de weide de benen in beweging brachten. Van frisse zomerpop als ‘Something Good Can Work’ (kan jij het refrein foutloos meelippen?) en ‘What You Know’ tot explosievere indie als ‘I Can Talk’ en ‘Eat That Up, It’s Good For You’: ze zorgden voor sfeer op de weide, en meer hoeven ze niet te doen. Twee jaar geleden in de Marquee kwam deze band wel ontegensprekelijk beter tot zijn recht.

Even vreesden we dat het optreden van The Lumineers zou verlopen zoals dat van vele andere acts die een grote hit scoren: gezamenlijk wachten op die ene aha erlebnis, nadien terug wegdromen in de zomerslaap. Niets is minder waar, want The Lumineers blijken zoveel meer te zijn dan een one hit wonder. Die ene hit werd snel in de set gebracht en zelfs even onderbroken om het publiek te vragen hun GSM weg te steken. Klasse. Ze zijn een nostalgietrip naar de VS van de jaren 50, waar er een piano in de bar staat (hun decor leek er zelfs wat op afgestemd) en er plaatjes uit de jukebox weerklinken. De show stond bol van de afwisseling, dankzij twee covers (het geweldig meegezongen ‘Ain’t Nobody’s Problem’ van Sawmill Joe en ‘Subterrean Homesick Blues’ van Bob Dylan), twee songs die midden in de tent gebracht werden, en een prachtig duet tussen zanger Wesley Schultz en celliste Neyla Pekarek voor een onbekend nieuw nummer (dat ons deed mijmeren naar de samenzang tussen Johnny Cash en June Carter; sla er de film ‘Walk The Line’ maar eens op na). De huppelfolk mocht er best wezen, maar wij vonden The Lumineers vooral imposant op hun intiemst: het akoestische ‘Dead Sea’ en het langzaam opzwellende ‘Slow It Down’, waarin Schultz pas echt zijn ziel blootlegde. “Lovely girl, won’t you stay with me”, zong Schultz vol liefde tijdens de feestelijke afsluiter ‘Big Parade’. Ook deze man lijkt ons een paar decennia te laat geboren, maar onze huidige generatie kan zich alleen maar gelukkig prijzen.

Stijn Van de Voorde kondigde Phoenix aan als de “beste Franse electrorock”. De concurrentie in die categorie lijkt ons nu ook niet bikkelhard te zijn (of ze zou van het up-and-coming Skip The Use moeten komen), maar het is een feit dat Phoenix nu toch al enige tijd een referentie is als het gaat om wat onze zuiderburen op rockgebied aan te leveren hebben. Dat was al zo bij hun succesalbum ‘Wolfgang Amadeus Phoenix’, en die lijn zetten ze vrolijk verder met hun nieuwste langspeler ‘Bankrupt’, ook al haalt die niet het niveau van de vorige. Hitsingle ‘Entertainment’ schepte al snel de juiste sfeer en was voor zanger Thomas Mars (Mr. Sofia Coppola, voor wie dat nog niet zou weten) het sein om al meteen de frontstage in te duiken. We vreesden dat ze hun kruit te snel zouden verschieten, door ook het ultieme popanthem ‘Lisztomania’ al vroeg in de set te brengen, maar met ‘Girlfriend’, ‘SOS In Bell Air’ en ‘Armistice’ beschikt Phoenix over nog meer vlijmscherpe electrorock. Waarom dan de loftrompet niet bovenhalen? Onder meer door de slechte geluidsmix (te luide bassen en te zachte synths haalden de dansbaarheid voor een stuk uit het optreden), en door de vreemde opbouw van de set. Wij zijn grote fan van het tien minuten durende shoegaze intermezzo ‘Sunskrupt’ (samentrekking van de songs ‘Love Like A Sunset’ en ‘Bankrupt), maar je maakt het jezelf er niet makkelijk mee. Gelukkig was er nog een explosief slot om dat recht te trekken: een ietwat sullig ogende Mars (hij doet ons soms wat denken aan Marcske Vertonghen) zong het beukende ‘1901’ helemaal van op de hekken, en ‘Rome’ bouwde geduldig naar de climax toe en zorgde zo voor een perfect afscheid.

Het optreden van Blur kon twee kanten uit: een onvervalste triomftocht, zoals aan de overzijde van het Kanaal? Of zouden hun hits intussen te gedateerd zijn om het jonge publiek nog aan te spreken? De groep leek zelf niets aan het toeval te willen overlaten door met wereldschijf ‘Girls & Boys’ aan te vatten. Damon Albarn leek er zin in te hebben (acht uur wachten in de backstage had duidelijk ook een invloed op zijn alcoholconsumptie) en ravede als een gek doorheen ‘Popscene’. Maar de band speelde met vuur door dan de grote hits even achterwege te laten en een halfuur lang te focussen op rustiger materiaal. De stevige outro van ‘Trimm Trabb’ en het door merg en been snijdende ‘Out of Time’ waren om duimen en vingers van af te likken, maar waren minder geschikt om de grote menigte te entertainen. Tot gitarist Graham Coxon, die tot dan vooral met zijn rug naar het publiek gekeerd stond, zelf het woord nam: meer dan “hi” en de aanzet voor ‘Coffee & TV’ had hij niet nodig om een herkenningsapplaus en een zachte samenzang met het publiek los te weken. De definiërende gitaarlijn van het bloedmooie en luid meegezongen ‘Tender’ bleek het startsein voor een aaneenschakeling van de hoogtepunten. Albarn dook de frontstage in voor ‘Country House’, en bewees hier en in de meteen daarop volgende ereldhit ‘Parklife’ dat hij het beste tot zijn recht komt wanneer hij zijn agressiviteit en Londense accent mag botvieren in snelle, rapachtige zang. Beide songs hebben een heus jaren ’90 gehalte over zich, maar we durven te stellen dat ze ook anno 2013 goed zouden scoren. Blur lijkt ons dus allesbehalve gedateerd, zo bewees ook de mooie, vorig jaar uitgebrachte pianoballad ‘Under The Westway’. De publieksreactie bij afsluiter ‘Song 2’ was even briljant als voorspelbaar. Blur’s antwoord op de grungescene zorgde voor twee minuten daverende sfeer op de weide en een passend einde voor deze tweede festivaldag.