Met Villagers en Patrick Watson beloofde het een ingetogen slot te worden van tien dagen Les Nuits. Dat hoefde helemaal niets slechts te zijn, want zowel Conor O’Brien en Patrick Watson zijn twee talentvolle muzikanten die met hedendaagse indiefolk een zowel eigentijds als tijdloos repertoire hebben opgebouwd. En waar O’Brien op de derde Villagers-plaat zich meet met genre-iconen als Nick Drake en Tim Buckley verkent Watson futuristische soundscapes op ‘Love songs for robots’. We waren dus benieuwd wie het meest kon bekoren.
Op 17 mei 2015 speelden Villagers, Patrick Watson en Jesse Mac Cormack in het Koninklijk Circus te Brussel. Caroline Vandekerckhove was erbij om foto’s te maken, Mattias Goossens schreef een verslag.
Villagers toonden zich alweer als het huiskamerorkest rond Conor O’Brien, de Ier die met zijn kenmerkende zang en spitsvondige teksten niemand echt onberoerd laat. De kwetsbaarheid die als een van Villagers’ sterktes geldt, wordt in rumoerige festivaltenten al te vaak teniet gedaan; iets wat in een zaal vol fans gelukkig niet het geval is. Jongste plaat ‘Darling arithmetic’ geldt als een verdiepende plaat, ontdaan van overbodige franjes. Dat had zijn weerslag op ouder werk: ‘Nothing arrived’ werd gebracht zonder piano en ‘Becoming a jackal’ deed de frontman solo in de bis. Wel mooi was de vrouwelijke toets van de harpiste die voor extra kleur zorgde, alsook de welkome warmte van de bugel. O’Brien zelf voelde zich schijnbaar goed in z’n vel, anders kan je een nummer als ‘Courage’ niet met een glimlach inzetten. Toch toonde hij zich ook verbeten in het wrokkige ‘Memoir’. ‘Hot scary summer’ werd duidelijk gekaderd binnen de homofobie die O’Brien zelf ervoer in Dublin. Aan zijn gezichtsuitdrukking te zien vond hij dat blijkbaar wel gepast op de wereldwijde dag tegen homofobie, iets waar we hem geen ongelijk in kunnen geven. Villagers maakten van breekbaarheid hun sterkte en doen dat op een beklemmend straffe manier.
Brachten Villagers nog de kamerlamp van O’Briens grootmoeder mee, dan had Patrick Watson een arsenaal plastic designlampen meegenomen. Het zei veel over het contrast tussen de twee frontmannen en de richting die ze willen uitgaan. “We’ll be playing songs you don’t know” gaf de bij momenten erg neurotische Watson al vroeg mee, en daar hield hij zich aan. Dat nieuwe werk klonk bij momenten wel heel zweverig – ‘Goodmorning mister wolf’ leek wel een eeuwigheid te duren. Het was moeilijk om vat te krijgen op de soms wel erg barokke, nodeloos complexe nummers die bij momenten deden denken aan Sufjan Stevens’ uitstapje of ‘Age of adz’. Het was pas naar het einde toe dat Patrick Watson zijn goede vorm terugvond. Vooral de bisronde maakte veel goed, met de door het publiek geliefkoosde pianoballad ‘To build a home’ en ‘Into giants’, waarbij de hele band op een tafel in het midden van de zaal kroop. We zagen Conor O’Brien achteraan in het publiek het gedoe gadeslaan terwijl hij stoïcijns van z’n pils nipte en vroegen ons af of hij hetzelfde dacht als ons: moet je echt zo hard proberen om jezelf te bewijzen terwijl je ook gewoon muziek kan maken? Watson was op zijn best wanneer hij ontdaan was van overtollige ballast, en dat was in het Koninklijk Circus jammer genoeg niet zo vaak.
In de Botanique kan je binnenkort METZ (17.06), Jenny Hval (18.06) en Natalie Prass (19.06) aan het werk zien. Check hun site voor de volledige kalender, info en tickets.