The War On Drugs brengt maniakale perfectie naar het Sportpaleis

door Ewout Pollaris

The War on Drugs is de afgelopen veertien jaar uitgegroeid van een kleine band van vier bandleden die in kleine zalen als onze Trix optraden, naar een zevenkoppige band die de grootste stadions in de wereld verovert. De grootste prestatie is dat de groep witte babyboomers uit Philadelphia met hun 80s rock nog steeds relevant blijft. Want dat laatste zijn ze zeker: Hun recentste drie worpen schopten het tot onze lijst met beste albums van 2014 ,  2017 én  2021.

Een groot deel van die relevante blijkt te verklaren door de heroïsche drang naar perfectie die de band rond frontman Adam Granduciel uitstraalde. Van de subtiele trompet op ‘An ocean In between the waves’ , de tedere synths op ‘Victim’, de halve-baritonsaxofoon op ‘Old skin’, de diepe pianoakkoorden op ‘Pain’, tot de beeldschone achtergrondgezangen op ‘I don’t live here anymore’: elk nummer was tot in het kleinste detail uitgewerkt. Opvallend daarbij is dat de band is uitgegroeid tot een band met de soort majestueuze sound die ‘s werelds grootste stadions loepzuiver kan vullen.

En dat doen ze bijzonder vlot, met veel nummers die op elkaar lijken. Vooral die uit het laatste album: een constante breakbeat van drummer Charlie Hall, golven van gitaar- en synthriffs die door elkaar stromen en Granduciel die langdurig bijna cliché woorden als “dream”, “lost”, of “memory” uitsprak. De teksten gaan dan ook vaak over vage herinneringen aan verdriet, maar er is altijd een ondertoon van hoop. Dat de tekst met momenten cliché was maakte echter niet uit, de lyrics zijn nu eenmaal ondergeschikt, zeker bij hun laatste plaat dat soms wel een shoegaze karakter heeft.

Nummers van meer dan tien minuten waren eerder regel dan uitzondering. Vaak kregen de nummers dan ook een lange instrumentale intro of outro. Zo was er de shoegaze intro voor hit ‘Red Eyes’, of herhaalde Granduciel op zijn eentje de gitaarakkoorden op het einde van ‘Under the pressure’. Die laatste had zelfs een hele adrenalineboost in petto: nadat Hall met een machinedrum-achtige beat voor de derde maal het refrein inluidde, kwam er zowaar een confettikanon naar boven.

Op ‘Occasion rain’ was er tevens plaats voor -welliswaar overbodige- special effects.  Het nummer gaat over het alledaagse; over de regen die af en toe valt.  “Ain’t the sky just shades of gray /Until you seen it from the other side? / Oh, if loving you is the same / It’s only some occasional rain”, zong Granduciel onder een constante drum en enkele simpele gitaren. Deze regen werd krachtbijgezet door een vuurregen die uit het plafond kwam gelopen.

Hoewel het de laatste show van hun lange Europese tour was, toonde de band geen enkele vorm van vermoeidheid. We kregen een set die langer duurde dan de beloofde twee uur, waar er tevens genoeg plaats was voor oud materiaal. Met ‘Come to the city’ kregen we zelfs een nummer van 2011’s ‘Slave Ambient’, waarin de band aantoonde dat ze altijd al een sound hebben gehad die geschikt was om grote stadions te vullen.

Voor de bisronde haalde Granduciel op ‘Eyes to the wind’ zijn mondharmonica naar boven, een duidelijke verwijzing naar zijn persoonlijke helden als Neil Young of Bob Dylan. Al ging de band verder dan dat. Met eigentijdse synths, saxofoonsolo’s en het flirten met shoegaze bands als Beach House, is de band nog helemaal niet passé. En dat weten ze allemaal met een maniakale perfectie uit te voeren.

Was er dan geen enkele domper op de avond? Jawel, voorprogramma Lo Moon stond totaal misplaatst geprogrammeerd. Een one-hit band met een diepe existentiële crisis die voornamelijk nummers brachten over cliché popthema’s als ondiepe liefde. De band had daarnaast een té vage sound om serieus te kunnen genomen worden. Al was hun bijdrage als achtergrondstemmen op de liveversie van ‘I don’t live here anymore’ het enige positieve wat we van hen konden optekenen.