David Byrne blijft kinds op ‘American utopia’

door Mattias Goossens

Een kip, een hond, een kogel: dat zijn enkele van de hoofdrolspelers op ‘American utopia’. Geen nakende handelsoorlogen, pornosterren met zwijgplicht of onbetrouwbare schoonzonen, wel de kleine banaliteiten des levens. David Byrne vernieuwt niet met deze eerste soloplaat in veertien jaar, maar zorgt met zijn haast kinderlijke verwondering wel voor een verfrissende aanpak in een wereld die zichzelf al te vaak te serieus neemt.

De ondertussen 65-jarige Talking Heads-frontman blijft ondanks alles hoopvol. Hij trok recent de wereld rond met de voorstelling ‘Reasons to be cheerful’, waarin hij op zoek gaat naar zaken die aantonen dat de wereld zo slecht nog niet is. Of hij giet zijn liefde voor Afrikaanse en Oosterse muziek in een ‘Beautiful shitholes’-afspeellijst als antwoord op de uitlatingen van Donald Trump. Hoop en humor zijn de wapens van Byrne, en dat resulteert in een album dat veel minder politiek geladen is dan je uit de titel zou afleiden.

Eigenlijk wou hij helemaal geen muziek maken. Maar toen jarenlange muzikale sparringpartner Brian Eno enkel drumtracks doormailde, begon David Byrne al dagdromend te schrijven en nieuwe laagjes aan te brengen. ‘American utopian’ is geen klassieker-in-spé zoals de allereerste samenwerking tussen de twee ‘My life in the bush of ghosts’ dat in 1981 was. Wel bewijst hij ondanks zijn leeftijd fris van geest te zijn en een hekel te hebben aan nostalgie. En dus zie je naast een reeks topproducers ook Daniel Lopatin (Oneohtrix Point Never) en Sampha tussen de credits staan. Die eerste mocht twee jaar geleden ANOHNI al een handje helpen om een futuristische sound te creëren, terwijl van Sampha’s bijdrage uiteindelijk maar één noot het album gehaald heeft. Zeiden we al dat Byrne nog steeds gevoel voor humor en relativering heeft?

Even erg als Bob Dylan is het niet, maar Byrne zal niet snel bovenaan een rangschikking met beste zangers prijken. Op ‘American utopian’ schuift hij geregeld van toonladders (het nadrukkelijkst op ‘Bullet’ of de “nnnggg” in afsluiter ‘Here’). Oneohtrix Point Never laat zich het hardst gelden in de overweldigende opener ‘I dance like this’ en verdwijnt daarna wat naar de achtergrond. Ook zonder de doorslaggevende toets van Lopatin wordt het echter nooit saai. Dat alleen al is een verwezenlijking in tijden van prikkeloverdaad.

Zoals in al z’n werk schippert David Byrne voortdurend tussen conventionele pop en avant-gardistische ideeën. De balans blijft grotendeels bewaard, maar levert weinig memorabele momenten op. Het is vooral eerste single ‘Everybody’s coming to my house’ dat een blijvende indruk nalaat, al zullen we het absurde filosofische lesje  in ‘Every day is a miracle’ niet snel vergeten.

David Byrne speelt deze zomer op Down The Rabbit Hole (info & tickets) en Rock Werchter (info & tickets).