Eclectisch garagegerammel op White Fence en Ty Segalls nieuwe samenwerking ‘Joy’

door Gilles Dierickx

Had garagerock kunnen bestaan zonder de Californische zon van San Francisco? Een terechte vraag, als je nagaat van hoeveel bands het de thuishaven vormt. Zowel huidige boegbeelden (Thee) Oh Sees, Sonny And The Sunsets, King Tuff, Ty Segall en White Fence als oude meesters waaronder The Charlatans of Jefferson Airplane weten/wisten de stad muzikaal te vertegenwoordigen en zetten er de toon met psychedelica, punk, folkrock en lofi garage. Laat dat alles nu meteen de eclectische mengelmoes zijn die de recente samenwerking tussen Ty Segall en Tim Presley van White Fence karakteriseert: toepasselijk ‘Joy’ getiteld surft het korte maar intense plaatje langs allerlei uithoeken van het West-Coastspectrum.

Openingstrack ‘Beginning’ introduceert een Beach Boy-achtig meerstemmig gekweel, plots overgenomen door enkele seconden gortdroog drumgeroffel. Daar valt op het eerste gehoor weinig van te maken, maar snel blijkt gelukkig dat de twee oogklep- en compromisloze muzikanten psychedelische grooves als rode draad hebben genomen, zoals ‘Please don’t leave this town’ staaft. Ietwat in de lijn van Segalls vorige plaat ‘Freedom’s goblin’ passeren 60’s orgeltjes de revue, netjes begeleid door een aanzienlijk aantal scheurende, catchy riffs.

Het mag niet verbazen dat de akoestische tokkels eerder van Presleys hand zijn: de kerel leverde vorige maand nog samen met Cate Le Bon een nieuw album af, samen het lofi-folkproject DRINKS. Zo klinkt ook het zessnarige fundament op ‘Body behaviour’, de eerste song die afklokt boven de twee minuten, en meteen voor een hitsig tempo opteert. Intussen wordt ook langzaam duidelijk dat het duo met deze worp voor een soort verwarrend amalgaam van terugkerende refreinen en melodieën koos: de soms nog geen minuut durende fragmenten haken netjes in elkaar en wisselen bevreemdende intermezzo’s af met iets standvastigere, gestructureerde nummers.

Ty en Tim grasduidenden duidelijk samen nog eens grondig door hun muziekcollectie alvorens ze de studio betraden. Flarden Devo zijn in ‘Hey Joel’ moeilijk te ontkennen, door z’n rommelige drukte en schijnbaar valse melodietjes, terwijl ook The Beatles ten tijde van The White Album geestelijk doorsluimeren op songs als ‘A nod’. Invloeden die het duo steeds fijn naar hun hand zette en omwikkelde met een zonnig, gemoedelijk sfeertje.

Het moet wel gezegd dat niet ieder crossover-experiment van de gitarist-zangers hier even goed werkt. Nonchalance is eigen aan het genre en het is duidelijk dat Segall en Presley van de occasionele jamsessie houden, maar het – voor hun doen – erg lange ‘She is gold’ gaat wel écht nergens naartoe, zelfs al gooien ze er uiteindelijk toch nog een gitaarlijn doorheen. Dat free jazz-karakter is ongetwijfeld goedbedoeld unheimich, maar van weinig meerwaarde tussen de vaak aardige catchy songs. Meer muzikale waanzin is te vinden in voorlaatste track ‘Tommy’s place’, waarbij bijna de vraag rijst of onze musici hier niet te veel ironie aan betrekken zijn.

De sobere folklaag op afsluiter ‘My friend’ trekt de uitschuivende muzikanten gelukkig net op tijd recht, met dank aan de Led Zeppelin-knipogen doorheen de outro. De song kan meteen eigenlijk als metaforisch worden gezien, want vrienden zijn Ty en Tim. Brothers in arms en Californische coryfeeën, wiens samenwerking duidelijk overeind blijft, zoals ze ook deed in 2012 met die prachtige ‘Hair’-lp. Het was wat zoeken, en je rolt minder snel in de psychedelische hersenspinsels van het tweetal, maar plezier hebben we zondermeer gehad.