Fenne Lily ontwapent en charmeert doodeerlijk op ‘Breach’

door Jonas Vandenabeele

De nog maar 23-jarige Fenne Lily uit Engeland lijkt een rijzende ster aan het muziekfirmament. Met haar tweede plaat ‘Breach’ schept de artieste een doodeerlijke en stilistisch consistente plaat over zichzelf en de wereld rondom haar. Op jonge leeftijd ontdekte ze en werd ze verliefd op de muziek van T. Rex, The Velvet Underground & Nico, PJ Harvey en Nick Drake en Feist. Uiteindelijk nam ze zelf de gitaar op en het zaadje was geplant. Daar kunnen we nu de vruchten van beluisteren.

‘Breach’ opent met het zweverige ‘To be a woman Pt. 1’. Veeg je voeten en treedt binnen de hersenpan van Fenne Lily. Meteen erna gaat het tempo de hoogte in op ‘Alapathy’ (een zelf uitgevonden samentrekking van apathy en allopathy, het met geneesmiddelen onderdrukken van symptomen). Met “how it goes sometimes / I’m a ghost sometimes”, sluit Lily het sterke nummer af. En het is niet gelogen, want de melodie en de tekst glijden door je hoofd en blijven hangen als een speelse geest die komt spoken op de meest onverwachte momenten.

Isolement is doorheen ‘Breach’ alom aanwezig en wordt in ‘Berlin’ gecondenseerd in de zin “it’s not hard to be alone anymore” terwijl Lucy Dacus de tweede stem op zich neemt. Het is tekenend voor Fenne Lily’s overwinning op de eenzaamheid en zelftwijfel. Zowel de beeldschone gitaren als de zachte zang nemen je mee door Berlijn waar je als een vlieg op de muur meezoemt in het zog van de solitaire zangeres. Het gehele album werd pre-covid geschreven in zelfisolement, en ze omschrijft het zelf als “een brief schrijven naar jezelf, die in een boek stoppen, om tevoorschijn te halen wanneer je triest bent. Een boodschap aan mijn toekomstige zelf.”

In het bedachtzame ‘Elliott’ wordt Fenne Lily’s lichthese fluisterstem bijgetreden door frivole schrille belletjes en een uitgekiend arrangement van gitaar en strijkers. Maar ook met een hoger tempo, overstuurde gitaren en een prominentere drum en bas klinkt ze overtuigend zonder overdaad. Dat bewijst ze op het swingende ‘Solipsism’, wat zoveel betekent als ‘de filosofie dat er maar een enkel bewustzijn bestaat: dat van de waarnemer.’ Het verstilde eindakkoord op piano op het einde van ‘Solipsism’ illustreert de aandacht voor detail in de productie door Fenne Lily in samenwerking met Brian Deck (Modest Mouse, Califone).

In het ontwapenend mooie ‘I used to hate my body but now I just hate you’, is zowel de stem als de tekst aangrijpend eerlijk en fragiel als ware het een passage uit haar dagboek waar anekdotiek en zelfanalyse tegen elkaar aanschurken, zonder dat dat wringt. Meteen daarna volgt het vertederende intermezzo ‘’98’ met een thuisopname van de piepjonge Fenne Lily in gesprek met haar vader, wat het gevoel van intieme inkijk in het leven van de artieste alleen maar vergroot.

Afsluiter ‘Laundry and jet lag’ demonstreert nog eens Lily’s uitmuntende songschrijftalent. Ze bewijst ook dat ze heel wat gevoel voor humor heeft met de openingszin “I gave up smoking when I was coughing up blood / When I felt better again I took it straight back up”. Dankzij het heel herkenbare gevoel van moe maar voldaan de was doen met jetlag luistert dit als de ideale afsluiter, na een wonderbaarlijke reis door de wereld van Fenne Lily. Het gelukzalige maar tegelijkertijd trieste gevoel overheerst dat deze trip nog wat langer mocht duren.

‘Breach’ is een heel intiem en eerlijk album waarmee Fenne Lily zichzelf stevig op de kaart zet. Haar alledaagse gedachten en filosofische overpeinzingen giet ze in zowel tragere als snellere tracks die blijven hangen en je achtervolgen. “I’m a ghost sometimes.”