Over de doortastende aanpak van het vernieuwde Cloud Nothings

door Filip Tyskens

De Amerikanen van Cloud Nothings brachten eerder dit jaar hun vierde album ‘Life without sound’ uit. Na eerder ruw werk koos de band daarop voor een wat meer gepolijste aanpak, maar dat leverde nog altijd ‘het meest overtuigende bewijs dat gitaarmuziek springlevend is in 2017’ op. Wij spraken frontman en songschrijver Dylan Baldi een tijdje terug over het schrijfproces, het muzikantenleven en het genot van YouTube-commentaren.

Indiestyle: Je hebt een jaar geschreven aan de nieuwe plaat. Hoe ging dat in zijn werk?

Dylan Baldi: Ik werk altijd heel lang aan demoversies van nieuwe nummers. Die laat ik dan horen aan de band, zodat we ze opnieuw en opnieuw kunnen spelen. Zo veranderen de songs nog redelijk hard, we blijven stukken verschuiven en veranderen tot we tevreden zijn. Met de productie zijn we op dat moment nog niet bezig, dat laat ik liever voor de producer. Die weet tenminste wat hij doet (lacht).

Jullie hebben tot nu toe voor elke plaat met een andere producer gewerkt. Is dat met een bepaalde bedoeling?

Ik heb heel veel schrik om twee keer dezelfde plaat te maken. De nummers moeten per plaat genoeg variëren, en ik denk dat het helpt om telkens met iemand anders samen te werken. Als we bijvoorbeeld opnieuw met Steve Albini hadden gewerkt (zoals voor doorbraakplaat ‘Attack on memory’, nvdr), dan zou ik vrezen voor een herhalingsoefening. Met John (Goodmanson, producer) zaten we ook minder met een bekende productiestijl. Begrijp me niet verkeerd, hij heeft al tonnen fantastische platen gemaakt, maar men spreekt niet van een ‘Goodmanson-plaat’ zoals dat bij een Albini wel het geval is.

Bij een vierde plaat zijn er meer verwachtingen dan bij een debuut. Breng je die zaken in rekening als je aan een album begint?

Nee, dat probeer ik te negeren. Er zullen altijd mensen zijn die de muziek te gek vinden, en weer anderen zullen zeggen dat de nieuwe Cloud Nothings zuigt. Het raakt me ook niet als iemand het niks vindt, er is genoeg muziek voor iedereen. Ik geef wel toe dat ik soms de YouTube-commentaren check, die zijn vaak te grappig om te negeren. Bij onze nieuwste clip stond bijvoorbeeld ‘This is shit, I love Cloud Nothings’. Wat betekent zoiets zelfs? Thumbs up (lacht).

Wanneer bepaal je dat een plaat klaar is?

Simpel, wanneer de studiotijd op is (lacht). Voor ‘Life without sound’ hadden we drie weken, wat veel langer was dan bij onze vorige albums. En toch slaagden we erin tot de allerlaatste seconde bezig te blijven. Ik heb echt druk nodig om een plaat af te maken. Ik zit constant dingen te schrijven, en de deadline zorgt voor een afgerond geheel. Anders zouden we eeuwig wat blijven aanmodderen.

Afsluiter ‘Realize my fate’ is het meest duistere nummer op de nieuwe plaat. Was het altijd even duidelijk of het op de plaat moest staan?

Nee, eigenlijk niet. Het was het eerste nummer dat ik schreef voor ‘Life without sound’, en ik wou het er eerst niet op zetten. Het dateert uit de periode waarin ik van Parijs terug naar Cleveland verhuisde, dus het gaat al even mee. Net als de albumhoes trouwens, die is een hele tijd terug gemaakt toen ik op vakantie was in Jamaica met mijn vriendin. Oorspronkelijk stond er trouwens een oud dametje op die foto. Ze hebben haar eraf gehaald, maar als je goed kijkt kan je haar schaduw nog zien. Dat besefte ik trouwens pas toen de plaat al af was (lacht).

In andere interviews zei je dat de teksten zeer last-minute geschreven werden. Was dat ook zo bij dit album?

Nee, dit was de eerste keer dat ik er echt tijd voor wilde nemen. Bij andere bands besteed ik altijd veel aandacht aan de teksten, dus was het logisch dat ik dat ook eens begon te doen bij mezelf (lacht). Ditmaal heb ik even lang aan de lyrics gewerkt als aan de songs zelf, met de bedoeling om ze wat verhalender te maken dan voorheen. Dat geldt voor alle nummers behalve ‘Strange year’, dat er in de studio zeer spontaan uit kwam. Het is vaak ook interessant om te horen hoe onze luisteraars de teksten interpreteren. Er zijn al mensen naar me toe gekomen om te zeggen dat een bepaalde song hen heeft geholpen, en daar haal ik heel veel voldoening uit. Ik als mens kan die persoon niet helpen, maar mijn muziek wel. Dat is geweldig.

Elke nieuwe plaat is uiteraard je beste, maar waarom is dat zo bij ‘Life without sound’?

Het is sowieso onze warmste plaat. De nummers voelen nog heel vers, en we hebben er ook overdreven hard aan gewerkt. Ik luister nooit naar onze eigen albums – daar zou ik gestoord van worden – maar ik zou sneller deze opleggen dan onze vorige.

Geraak je het ooit beu om met dezelfde nummers bezig te zijn? Zowel live als in de studio?

Ja, dat gebeurt. Diegene die ik beu ben spelen we simpelweg niet meer (lacht). Het is soms wel vermoeiend om altijd hetzelfde te doen, maar we weten dat het publiek nu eenmaal goed reageert op sommige nummers. Ik zal 45000 keer hetzelfde doen als dat betekent dat mensen gelukkig worden van onze shows.

Jullie verkopen tegenwoordig makkelijk zalen uit. Is dat succes plotseling gekomen?

Goh, we zijn altijd al veel aan het toeren geweest, en toen kwam er het kantelpunt met ‘Attack on memory’. Achteraf bekeken is het opmerkelijk hoe lang we het hebben volgehouden zonder dat we geld verdienden of dat mensen een moer gaven om onze band (lacht).

Is het muzikantenleven zoals je je het had voorgesteld?

Het is raar, want het is gewoon wat ik nu doe. Het voelt niet bijster speciaal, en toch besef ik dat niet heel veel mensen dit als hun werk kunnen doen. Ik stelde me er ook niet echt iets bij voor. Ik keek als kind naar dvd’s van Led Zeppelin en wou gewoon weten hoe het was om muziek te maken en te toeren met een band (lacht).

Wel, dat is gelukt. Jullie gaan volop de baan op met ‘Life without sound’.

Ja, eerst doen we een volledige Amerikaanse tour en dan komen we naar Europa. In Europa worden we trouwens altijd heel goed behandeld door iedereen. Je krijgt hier goed eten, je kan blijven slapen in de concertzalen… Dat is heel anders in de VS en in Groot-Brittannië, waar je gewoon een klein kamertje krijgt met tien pinten een wat pitabrood (lacht).

Veel Amerikaanse bands trekken naar New York of Los Angeles. Hoe voelt het om in Ohio te blijven?

Er zijn veel minder groepen uit Ohio die leven van hun muziek, dus mensen uit onze omgeving begrijpen niet altijd wat wij doen. Er is geen precedent voor, maar dat voelt tegelijkertijd goed aan. Als ik in New York zou wonen zouden er te veel mensen komen zeggen dat ik ‘cool’ ben of zo, terwijl ik goed genoeg weet dat dat niet waar is (lacht).