Een avond daveren met Nick Cave en Warren Ellis in de Stadsschouwburg

door Sarah Van der Straeten

Voor een gezellig avondje uit kon je eergisteren jezelf de moeite besparen om af te zakken naar de Stadsschouwburg te Antwerpen. De afgeladen volle zaal had namelijk wel wat beters te doen. Geen gezapige tijdverdrijving of triviale vrolijke zaken, nee. Daarvoor was de last te zwaar en het verdriet te diep. De grootste bekommernis in omstreken: of de gigantische steunpilaren niet enkel het afdak van de Stadsschouwburg, maar ook onszelf recht gingen houden. En als het even meezat, waren die net lang genoeg om tot helemaal daarboven te kruipen en het tastbare gemis dat rondhing vol opluchting te verlichten.

Maar die pilaren zijn toch te glibberig en reiken dan toch net niet hoog genoeg. Dus houden we het bij aardse taferelen. Al vervaagde die grens meermaals, zelfs moeiteloos. Niet in het minst door Nick Cave en Warren Ellis zelve. Al horen we de verdere bezetting van het podium ook hun bloemen toe te sturen. De drums die Johnny Hostile uit zijn mouwen schudde tijdens ‘White Elephant’ zinderden lang na. De langgerekte noten tijdens ‘Galleon Ship’ van zangeressen Wendi Rose, T Jae Cole en Janet Ramus misten hun zalvende effect met geen millimeter van doel.

Van de twee protagonisten eiste Cave zelf met achteloze aantrekkingskracht de meeste aandacht op. Jarenlang optreden maakte van hem de beweeglijke en meeslepende werkende mier op het podium waar je je ogen niet af kan houden. Zijn nonchalante oprechtheid kuist echter elke zweem van echt werken aan een façade weg. Tot je tot het besef komt dat dit Nick Cave zelf is die je in z’n puurste vorm ziet, enkel omsloten door een maatpak dat zijn flair in afmetingen giet.

Wat er op het menu stond was niet altijd even makkelijk door te slikken. De vele nummers van ‘Carnage‘ en ‘Ghosteen‘ die Cave samen met compagnon de route Ellis bracht zijn nu eenmaal zware kost. Maar laat het nu net aan die twee doorwinterde zielen over om bij momenten pijnlijke thema’s als verlies niet alleen te laten in hun wanhoop. Ze wikkelen er een type schoonheid, die toch de term genieten mag, om onze lippen laat zweven na het aflopen van de avond.

Immer ondersteund door die uitmuntende Ellis leek Cave tweeënhalf uur lang het middelpunt van het universum. Hij nodigde daarbij iedereen dankbaar uit die er mee deel van wou uitmaken. Zij het door een kwinkslag bij het antwoorden op een luidkeelse fan die een vergeten nummer aanvroeg. “On 100, the chances of us playing that song, is like, a fucking 2″, klonk het smalend. Of door een andere stoutmoedige aanwezige prompt een echte knuffel aan te bieden – en geven – na de mededeling dat zij hem er virtuele toewenste. Een Nick Cave-concert zou er geen zijn zonder die essentiële interactie met, en soms dankzij, het publiek.

Het publiek had er schijnbaar nog meer zin in dan Nick Cave en Warren Ellis zelf, getuige het steeds toenemende applaus in decibels en duur na elk nummer. Een appreciatie die meer dan beloond werd. Na afsluiten verheven Cave en Ellis met de daaropvolgende bisnummers tot een kunst die zowaar op ons geduld ging werken. Gedaan bleek nooit echt gedaan. Enigszins de tel kwijt, denken we dat ze een vijftal keer terugkwamen na een uitgebreid afscheid, om nog enkele nummers te spelen die niet steeds de meeste bekendste, dan wel de lichtste van de hele avond waren. Was het het publiek, het laatste touroptreden, of toch nog een poging om langs die gladde pilaren omhoog te klimmen, het was in feite om het even. Een avond Nick Cave en Warren Ellis mag zo lang duren als ze hem zelf willen uitsmeren. We maken het wel een andere keer gezellig.