Foto’s + verslag Pukkelpop dag 3, zaterdag 16 augustus 2014

door Bart Vander Sanden

De derde dag van een festival moeten bands een tandje bijsteken om de aandacht van een vermoeid publiek vast te houden. Wie nog niet murw geslagen was door het overweldigende aanbod, had er wel één of meerdere zware nachten op zitten. Lees hieronder ons verslag over kwaad zijn op de wereld, excentrieke vrouwenstemmen en “wegue wegue”.

Timmy Haubrechts trok op de derde dag van Pukkelpop voor Enola en Indiestyle op pad om foto’s te maken. Jens Van Lathem schreef het verslag.

Maybeshewill mocht de Club openen met hun klassieke postrock. Het werd een uitstekende middagfilm, vol weidse landschappen en rotervaren acteurs die met enkele simpele lichaamsbewegingen de toehoorders een stoot energie probeerden geven. De Britten wisselden hun door piano aangedreven soundscapes af met potige riffs en samples van moraliserende monologen, een truc waar we nog altijd voor op de knieën gaan. Vooral ‘Not for want of trying’, gespeeld rond het beroemde “I’m mad as hell, and I’m not going to take this anymore” uit ‘Network’, maakte slim opbouwend gebruik van die opruiende taal. Als bloedzuigers gooiden we ons op hun levendigheid, en dus was het tegen het einde van de set grotendeels op voor Maybeshewill. Nog één keer kwamen ze nog boven water, met een basoffensief en mooi samenspel tussen toetsen en snaren, daarna was het aangenaam uitkijken naar de rest van het programma.

Voor het festival hadden we geen idee wie of wat Chrome Brulée was, en na hun optreden waren we eerlijk gezegd nog meer in de war. Achter zwarte hoodies en roodgloeiende maskers gaan namen als Ricky Sunset, Kid Supreme en Aximus schuil, en wij gaan er om het plezant te houden vanuit dat zich daar opnieuw namen als Tim Vanhamel, Bert Dockx en Tijs Delbeke achter verstoppen. Het collectief werd visueel ondersteund door Star Trek-computermodellen en screensavers van Windows 95 en speelde veertig minuten lang fout geweld uit de jaren 80. De basgitaar kreeg een hoofdrol toebedeeld en de jongens moesten er alles aan doen om niet te vervallen in tv-deuntjes à la de intro van Miami Vice. Na in de eerste twintig minuten de obligate Kraftwerkstemmen en een volgens ons compleet ironisch meeklapmoment te hebben meegemaakt, begonnen wij te vrezen dat de originele invalshoeken snel op raakten. Zo geschiedde. We verdwaalden in een waas van gelijkaardige grooves en slapriffs waar enkel alcohol ons had tegen kunnen wapenen. Tot overmaat van ramp haalde de groep er een vriendje bij met een compleet verloren gelopen gitaarsolo. Ergens in een kelder was dit een legendarisch moment, in een Pukkelpoptent leek het eerder een lullige afsluiter die hun enigszins verworven cool kelderde.

Spreken is zilver, zwijgen is goud en John Wizards weet dat. De Zuid-Afrikaan John Withers had zijn Rwandese vriend en vocalist Emmanuel Nzaramba niet bij en dus hield hij het zingen erg beperkt. In de plaats kregen we het ene tribale ritme na het andere, doorkliefd door scherpe gitaren en synths. De regendruppels buiten leken omgezet in drumsamples en begeleidden klassiekere afrofunk doorspekt met rare geluidjes. De band wist het laiser-passergehalte van een goede zomer perfect te vertalen door hun lang uitgerekte, wriemelende nummers nonchalant te laten begaan. Verder bewezen ze ook over meer dan één kunstje te beschikken met een sensueel bluesje en een snelle reggae. Als Conan Mockassin cocaïne in plaats van heroïne zou consumeren, krijg je John Wizards.

Van daar ging het even naar een overvolle Club voor Float Fall. Het duo had zich uitgebreid met een paar muzikanten en dat zorgde voor een stevige sound met vaak bijtende gitaren, helemaal anders dan het broze ‘Someday’. De kwaliteit van die song blijft wel behouden: het evenwicht tussen twee melancholische stemmen, al durft dat bij de meer betonnen, nieuwe liedjes wel eens op een slappe koord vallen. Na het hitje ging de kwaliteit in de afsluiter nog meer de hoogte in. Een slepende outro met een treffend “so much time to kill” dat zelfs het gebeuk van het hoofdpodium overstemde. Hopelijk zien we ze nog eens in een intiemere setting.

Na Boy & Bear gisteren leken ook Glass Animals oprecht blij een plaatsje op het programma te hebben veroverd, dat kon de grijns van frontman Dave Bayley niet ontkennen. Hun pop is van het bezwerende soort dat het vooral moet hebben van een waterval aan synths en een psychedelisch sfeertje. Pogingen om variatie in de set te brengen stonden op het conto van de bassist, die de gitarist in elk opzicht overklaste. De riffs van die laatste vielen zonder uitzondering op het droge, met ‘Walla walla’ als het meest rake voorbeeld van hun tweespalt. Gelukkig voor de groep gingen hun populaire nummers erin als zoete koek. Toen technische problemen de kop opstaken, gingen wij alweer op zoek naar interessantere oorden.

Die zoektocht eindigde met goed gevolg bij Robbing Millions. De band smaakt aan de buitenkant naar virtuoze garagerock als White Denim, maar verstopt onder zijn huid veel meer lekkers. Zo konden wij in hun songs stukken Zappa en Panda Bear ontwaren. Ook op het podium was er sprake van pure chaos en instinct, van de bassist die in de garderobe van St. Vincent had gezeten tot de kozakkendansen die ze samen ten berde brachten. Het concert was een wegomleiding van een uur, eerst rustige vocalen in de ether smijten, dan weer ouderwets rocken of bombastisch samen een koortje opzetten. Nooit wist je of het links of rechts zou gaan. Op het einde namen de jongens afscheid van hun toetsenman Léo en gooiden ze er een outro tegenaan waarin de drummer aan een halve jazzsolo mocht beginnen. Volgend jaar op een groter podium als je het aan ons vraagt, dan is er misschien plaats voor echte kozakken.

Eerst het kaf van het koren scheiden, moet FKA Twigs gedacht hebben. Van ver leek de zangeres als een soort mystieke Minnie Mouse in rookwolken gehuld het podium op te glijden en begon ons te trakteren op een hoop solfèges. Compleet ontdaan van synths en alleen ondersteund door labiele beats en drums bewees de artieste dat ze de weg kent op een notenladder en haar stem streng in de hand heeft. Dat zorgde in het tweede deel van de zaal voor een exodus, en met de ademruimte kwam ook het plezier in de set. Er mocht al eens een sample en een melodie meedoen, en ook Twigs gooide in haar zanglijnen reddingsboeien uit voor wie het hoofd nog boven water hield. Langzaam maar zeker veroverde ze het niemandsland tussen Destiny’s Child en Aphex Twin. ‘Two weeks’ werd het ultieme compromis, het finale puzzelstuk waardoor wij eindelijk snapten waar het allemaal over ging. Met die kennis wensten we in de tijd terug te gaan, doch helaas.

Tourist had voor zijn set een hoop stemmen in een doosje meegebracht, maar zette die niet in voor hij laagje na laagje zijn deep house op de aanwezigen had losgelaten. Die zijn glad en zitten tegelijk vol aangename weerhaken die zich diep in je vlees zetten. De Londenaar speelde wat kat en muis met het publiek door na elke korte extase zijn beats kwaadwillig af te breken en opnieuw te beginnen. Na het zinderende ‘I can’t keep up’ begon de man aan zijn pièce de résistance, waarin hij de mensen zodanig verdoofde met synthwolken dat er na een tijd uitzinnig gereageerd werd op een simpele snaredrum. Het werd een bescheiden dansfeestje, met de geweldige afsluiter ‘Patterns’ waarin een onzichtbare Lianne La Havas haar werk mocht doen. Dankzij een aardig computerkunstje maakte hij daar twee of drie Liannes van. Voor ons kunnen er nooit genoeg zijn.

Ook stroom kruipt waar het niet gaan kan, en dat wordt evident in de muziek van St. Vincent. Haar songs staan bol van de elektriciteit, een soort niet te plaatsen dreun die elk apparaat op de afgrond van kortsluiting brengt. Op het podium was Anne Clark een levend standbeeld, die zelfs van een plectrum van haar microstand plukken een mechanische handeling maakte. Haar donderende ogen bliksemden de zaal in en van bij het eerste nummer ‘Rattlesnake’ werd duidelijk dat ze gekomen was om te bewijzen wat voor gitaarheldin ze eigenlijk is. Nog nooit hoorden wij iemand het instrument zo industrieel mishandelen. Om de Bowie-esque show helemaal af te maken, voerde ze afgemeten airhostessenchoreografieën uit met haar band. ‘Cruel’ klonk als te strakke, evenwel geweldige, funk en voor de ballad gone bad ‘Cheerleader’ kroop de artieste op een troon. Een barst in het harnas kwam er toen ze vrolijk gedag zei tegen “all freaks”, bij het afsluitende ‘Your lips are red’ was die scheur al dicht geplamuurd. St. Vincent gooide zich naar het publiek, rolde met de ogen in een verscheurende noisejam en nam een groene zonnebril in ontvangst. Of wij die laatste toegift geloofden? Vast niet, maar als wij beginnen na te denken over de geloofwaardigheid van een rockshow, dan is er niet veel kritiek meer over.

Wij lazen in onze krant dat Pukkelpop voor elk wat wils heeft en dat werd ook ons duidelijk op onze laatste paar uren op het festival. Van op een afstandje zagen we Queens of the Stone Age doen wat ze het best doen, namelijk vuige “geef er ons nog eentje”-muziek spelen. De leden behandelen hun gitaren als dealers hun junkies: glad en vuil. ‘Make it with chu’ smaakte naar meer in een set die nooit zachter werd en in de achterste rijen van publiek stonden enkele sjamanen met grijze vacht op om ons ook daar nog van show te voorzien.

Helemaal anders ging het dan bij Portishead, die ons met de zwaarwegende akkoorden van ‘Silence’ en de sirenenstem van Beth Gibbons naar de Marquee lokten. De Britten speelden een eeuwige swing in mineur, met scratches en stuwende drums gebalanceerd met eenzame gitaarklanken en kille melancholie in nummers als ‘Mysterons’ en ‘Sour times’. Laat het nu net die balans zijn waar wij het meeste moeite mee hadden. Zo leek de gitaarsolo op ‘Over’ bij een classic-rockcoverband te horen. Het slepende ‘Glorybox’ is dan weer geniaal maar haalt de set overhoop met zijn, voor hun doen, lichtvoetigheid. ‘Roads’ had de trieste en perfecte afsluiter kunnen zijn, met de dobberende bassolo en het naar antwoorden smekende “how can it feel this way”. Toch besloot de groep een onnodige da capo al coda te doen met ‘We carry on’. Portishead heeft keuzestress met hun tristesse.

Om het verdriet weg te spoelen, ging het naar de nonsens van Buraka Som Sistema. De vrolijke jongens hebben zeker en vast nog nooit gehoord van MAD, het ebolavirus en Nestlé dat al ons drinkbaar water opkoopt, en dat is maar goed ook. Af en toe eens luid “wegue wegue” zingen, Etienne Vermeersch doet het ook in de douche.

Pukkelpop 2014 is alweer voorbij. Check zeker de website van het festival voor meer sfeer.