Header image

Indie2020: De 100 beste albums van de afgelopen 20 jaar: 60-41

door Mattias Goossens

Bij de start van een nieuw decennium hoort ook een terugblik op wat al geweest is. Daarom blikken we met Indiestyle het hele jaar terug op de eerste twintig jaar van de 21ste eeuw onder de noemer ‘Indie2020’. Daar horen ook lijstjes bij, en deze week blikken we terug op onze favoriete albums van de afgelopen twintig jaar. Het was geen eenvoudige taak om slechts honderd albums te selecteren, maar na heel wat stemwerk is dit het resultaat. Je vindt hier vast persoonlijke favorieten terug, maar hopelijk ook aanraders die je dringend moet ontdekken. Vandaag het tweede deel, van 80 tot 61.

Deel 1: van 100 tot 81
Deel 2: van 80 tot 61

60. Oneohtrix Point Never – Garden of delete (2015)

“Wacht, is dit óók muziek, is dit zelfs een optie?”

Ziedaar een korte synopsis van de eerste maal toen we Oneohtrix te horen kregen, nog voor we de stemgerechtigde leeftijd hadden bereikt. De vage drones geënt op vaporwave grepen ons genadeloos bij ons nog slappe nekvel. Het werd echter even wachten op het ware meesterwerk dat ‘Garden of delete’ zou gaan heten, de kers op de torenhoge taart. Naar eigen zeggen had bezieler Daniel Lopatin een stroom mails gestuurd naar de Biebers en Rihannas van de wereld om afgedankte songs over te kopen. Omdat ze hem allemaal verdachten van snobbig cynisme, besloot hij uiteindelijk zélf de popsongs te maken om ze vervolgens door zijn smerige verhakselaar te halen.

Luister bijvoorbeeld naar de opgestapelde hooks in het trashy MIDI-meesterwerk ‘Sticky drama’, het larger-than-life gevoel voor dramatiek in ouverture ‘Ezra’ of magnum opus ‘Mutant standard’, dat over vale trance-kliffen zweeft als een oude Tiësto met een acute psychose. Wij dachten als snotaap ooit: Oneohtrix maakt de perfecte popsongs, ze hebben enkel nog een stampende 4/4 beat nodig. Na een excursie op een gekraakte Fruity Loops kunnen we echter met hand op het hart zeggen: laat Daniel Lopatin vooral zijn onvoorstelbare, onnavolgbare zelf blijven. (Zeno)

59. FKA Twigs – LP1 (2014)

In 2010 danste ze nog in video’s van Jessie J, vier jaar later zorgde FKA twigs voor een aardverschuiving in het (alternatieve) poplandschap. Nu staat het buiten kijf dat de Tahliah Barnett een van dé visionairen van het decennium was. De Britse heeft een stevige reputatie opgebouwd als (paal)danseres, videoregisseur en performer, maar het zijn haar muzikale talenten, haar experimenteringsdrang en haar ontwapenende stem die de artieste torenhoog doen uitsteken boven haar genregenoten. Dat alles etaleerde de artieste op ‘LP1’, het verpletterende debuut dat een toen al fel gehypete FKA twigs cementeerde als één van de grootste muzikanten in het poplandschap.

Niet alleen is het een perfect huwelijk tussen pop en experiment – ‘Two weeks’ werkt perfect tussen de glitchy beats van ‘Lights on’ en het dreunende ‘Hours’ -, het is evenzeer een perfect huwelijk tussen breekbaarheid (‘Pendulum’) en self-empowerment (alweer ‘Two weeks’, en ‘Kicks’). Ondanks dat er maar drie nummers op het album door haar zijn ge(co-)producet, introduceerde ‘LP1’ ook Arca als een van de spannendste producers bij een groter publiek. ‘Magdalene’ mag dan wel een magistrale opvolger zijn die vergelijkingen opdringt, ‘LP1’ staat los daarvan als een popmonument die nog geen greintje van haar glans heeft verloren. (Pascal)

58. Chromatics – Kill for love (2012)

Chromatics draaide al een tijdje mee in het underground-circuit vooraleer het wereldwijde bekendheid begon te vergaren, en zelfs die faam kwam ook maar toevallig tot stand toen een track uit ‘Night drive’ (2007) werd gebruikt om Nicolas Winding Refns culthit ‘Drive’ te soundtracken. Het ijzer smeden wanneer het heet is, moet JJ gedacht hebben, want enkele maanden later was daar ineens ‘Kill for love’ – een natte droom in de vorm van een dubbelalbum, voor iedereen die zowel dreampop als ambient en alles daartussen een warm hart toedraagt.

Openend met een Neil Young-cover, sleurt Chromatics je mee in hun neo-noir universum met analoge synthesizers en galmende gitaren – met in het middelpunt de ijzige zang van Ruth Radelet. De synthpop-tracks aan het begin van de plaat (de titeltrack, ‘Back from the grave’) werken nog op de dansbenen, maar wanneer de sfeervolle instrumentals en piano-gedreven ballads hun intrede doen, ontaardt de plaat in een regelrechte thriller, als het ware de soundtrack van een film die je er zelf moet bij verzinnen. ‘Kill for love’ is een perfect voorbeeld van hoe het geheel meer is dan de som der delen. (Martijn)

57. Florence + The Machine – Lungs (2009)

‘Lungs’ klinkt als de soundtrack voor een feestje in het Paleis van Versailles. Met haar ravissante looks, party lifestyle, turbulent liefdesleven en bekende vrienden is Florence Welch de geknipte gastvrouw. De spiegels barsten door haar klok van een stem. De kroonluchters zwieren vervaarlijk heen en weer door de opzwepende, haast tribale ritmes. Strijkers, piano, gitaren en blazers vallen als onverwachte gasten binnen. Het album viert Welch haar transformatie van balorig meisje dat luidkeels schreeuwde over een ruzie met haar lief (‘Kiss with a fist’ en ‘I’m not calling you a liar’) naar popdiva die een ode brengt aan het leven een grote L (‘You got the love’ en ‘Dog days are over’).

Het album is ook een weergave van Welch’ haar strijd met – toen nog relatief ongekende – innerlijke demonen: drugs, drank en een eetstoornis. Net daarom klinkt alle het theatrale geloofwaardig en niet kitscherig. Live vertaalt dat zich in een waar totaalspetakel, inclusief hoogoplopende emoties, regendansje en meebrullend publiek. Om al deze redenen is ‘Lungs’ niet enkel een adembenemend album, maar ook een mijlpaal in de ontwikkeling van de baroque pop in de jaren 2000. Een die het pad voor vele andere drama queens, zoals Marina en the Diamonds, effende. (Eva S)

56. David Bowie – Blackstar (2016)

Mysterie tekende de laatste tien levensjaren van David Bowie. Optreden deed hij niet meer, nieuwe muziek was zeldzaam en tv- of ander media-optredens evenzeer. Wie daarom dacht dat Bowie lag te rentenieren op een zonovergoten strand, bleek echter verkeerd. In een laatste anderhalf jaar had Bowie, ondanks doodziek, aan een laatste album gewerkt waarop hij voor het eerst zonder franjes in de spiegel durfde te kijken. 

Nadat hij zich een carrière lang met alterego’s had vermomd – zelfs Bowie was geen echte naam -, is er op ‘Blackstar’ geen spoor van The thin white duke, Aladdin Sane, noch van andere pseudoniemen. Dit album gaat over de van tevoren verloren strijd die David Robert Jones op zijn 69e gedwongen moest voeren tegen kanker. Een  zwanenzang begeleid door blazers, sinistere teksten, ijle vocals en geïnspireerd door – jawel – Kendrick Lamar en Death Grips. ‘Blackstar’ is angstaanjagend en bewonderenswaardig vooruitstrevend voor iemand die perfect op zijn lauweren had kunnen rusten, met de werkelijk fenomenale titeltrack als onbetwistbaar hoogtepunt. (Lowie)

55. Khruangbin – Con todo el mundo (2018)

Er zijn weinig platen die vanaf de eerste seconde zo naar de keel grijpen als ‘Con todo el mundo’ van Khruangbin. Die drie drumslagen die uit het niets de deur van je ziel intrappen, de van droefenis doorweekte gitaren die noot per noot alles aan flarden scheuren terwijl de baslijn verdooft: ‘Cómo me quieres’ zet de toon voor een album dat je innerlijke wereld beroert. En die beroering gaat over meer dan neerslachtigheid. Zo is ‘Maria también’ een pittig energiebommetje met een heerlijke surfriff, neemt ‘August 10’ je mee naar het meest stressloze stukje van je brein, doen je benen van ‘Evan finds the third room’ instant een funkdansje en is ‘A hymn’ melancholisch op de meest troostende en gelukzalige manier ooit.

Er zijn tevens weinig platen die met zo weinig woorden zo’n groot publiek weten te bekoren – letterlijk, want buiten enkele minder betekenisvolle uitzonderingen zijn het geheel de drums, de bas en de elektrische gitaar die de sfeer maken. Uit de indrukwekkende instrumentale beheersing van het trio uit Texas ontstaat zo een meer dan geslaagde smeltkroes van muzikale invloeden die je op inleefreis stuurt op de Caraïben en in Iran, om vervolgens naar Thailand en weer terug te gaan. Khruangbin verlost zelfs de grootste controlefreak van z’n vliegangst. (Nina)

54. Balthazar – Rats (2012)

Op ‘Rats’ word je eerst binnengelokt met een knappe melodie. Daarna word je bedwelmd door een interessante tempowisseling of een onverwachte viool. Eens het refrein aanbreekt, geef je je spontaan over. ‘Sinking Ships’ en ‘Leipzig’ zijn perfect voorbeelden van het geheime wapen van ‘Rats’ en Balthazar tout court: muziek die erg slim in elkaar steekt, maar nooit te gecompliceerd klinkt. Het is dan ook geen toeval dat de leden niet enkel uitmuntende songwriters, maar ook bevlogen muzikanten en kundige producers zijn.

‘Rats’ is een album dat, op zichzelf, staat als een huis. Tegelijkertijd is het ook een momentopname in de creatieve ontwikkeling van een van Belgiës meest intrigerende bands en van de Belgische indierock in het algemeen. Het kreeg dan ook niet voor niets de prijs voor het beste album op de Music Industry Awards in 2012. ‘Rats’ is ook het eerste album van Balthazar dat buiten de landsgrenzen gesmaakt werd. Ook in Groot-Brittannië, het bastion van de indierock; een niet mise prestatie. Met ‘Rats’ legde Bathazar niet enkel de lat hoog voor zichzelf en andere Belgische indierockers, maar vestigde het ook zijn reputatie als een van Belgiës best indie-exportproducten. (Eva S)

53. Courtney Barnett – Sometimes I sit and think, but most times I just sit (2015)

Er kan heel wat gezegd worden over het debuutalbum van Courtney Barnett. Dat de Australische er veel over had nagedacht. Ze schreef ongeveer een jaar aan ‘Sometimes I sit’. En dat de singer-songwriter vond dat haar band er niet veel over moest nadenken. Haar schrijfsels deelde ze slechts een week voor opnametijd aan haar entourage (hiermee ambieerde ze de ‘frisheid’ te vangen van haar debuut). Heel berekend leek ze niet altijd. Zo zette ze het nummer ‘Pedestrian at best’ à la minute in elkaar én zong ze het voor het eerst in de studio.

Er kan gezegd worden dat ‘Sometimes I sit’ heel typisch 90s rock klinkt (en dan soms niet). We kunnen vermelden dat ze soms lijkt te praten, en niet echt zingt (en dan soms wel). Wat moeilijker te beschrijven is, is hoe ‘Sometimes I sit’ langzaam in je kleren kruipt. Hoe het klein, ingetogen en grappig begint en hoe dat uitgroeit in iets onverwacht, iets dat nazindert, openscheurt, groter en betekenisvoller wordt. Zo gebruikt de Aussie het maaien van gras om haar onzekere introspectieve blik bloot te leggen (‘Small poppies’). Zo voert ze de spanning met mondjesmaat op tot zware gitaren langzaam de aandacht opeisen (‘Kim’s caravan’). Zo zet Barnett de tijd stil op een wijze die tegelijkertijd nuchter en vernuftig lijkt. (Eva G)

52. Grimes – Visions (2012)

Grimes wil graag geloven dat ze geen van ons, aardlingen, is. Ergens lijkt de popmuzikante along the way verloren te zijn gelopen in haar eigen kunst, gekarakteriseerd door buitenaardse beats en ongrijpbare alienzang. Toen c fka Claire Boucher nog gewoon een weirdo was met een beperkt budget bleek misschien net dat aardse wel haar charme. Op ‘Visions’, een futuristisch meesterwerk, hoor je doorheen de charmante DIY-beats een speelse vrijheid en een inspirerende luchtigheid die het album doen uitblinken. Zelden geeft muziek meer het gevoel dat alles mogelijk is, zelden gaan pop en electronica beter hand in hand dan op deze plaat.

Grimes heeft met ‘Visions’ het referentiewerk gemaakt van de hedendaagse synthpop, een even bezwerend als uitgelaten werk van hypnotiserende clubhits. Anno 2020 is het moeilijk om te geloven dat er bij de muziekpers enige scepsis over de hype rond Boucher bestond: van ‘Infinite love without fulfilment’ tot ‘Know the way’ vliegt de ene brok ingenieuze, verfijnde electronica na de andere je om de oren. (Thomas)

51. Swans – To be kind (2014)

‘To be kind’ is geen muziek om op een nuchtere maag te luisteren. Het is een megalomaan dubbelalbum waarbij nummers die de tienminutengrens overschrijden de norm zijn, met als orgelpunt het 34 minuten durende ‘Bring the sun / Toussant l’ouverture’. Michael Gira en zijn kompanen testen het geduld van hun publiek door in deze hypnotiserende composities ook nog eens te focussen op dreunende herhaling. Op vele manier is deze plaat een uitputtingsslag, het muzikale equivalent van Sysiphos tot in de eeuwigheid zijn steen de berg op moet rollen.

Wie er echter goed voor gaat zitten en de tijd neemt om zich volledig over te geven aan Gira’s bedwelmende wereld, beleeft met ‘To be kind’ een van de meest intense luisterbeurten mogelijk. De eindeloos uitgerekte riffs, de theatrale zanglijnen, de cryptische teksten… Het draagt allemaal bij tot een unieke totaalervaring die je moe maar voldaan achterlaat; een mentale marathon voor wie de conditie mist om een echte te lopen. (Tobias)

50. M83 – Hurry up, we’re dreaming (2011)

“Een anderhalf durende epische brok space-electro”, zo omschreven we destijds ‘Hurry up we’re dreaming’. Na eerder ambientwerk en de synthtpop van ‘Saturdays = youth’ begon jonge Fransman Anthony Gonzalez te dromen van een eigen dubbelalbum, geïnspireerd door Smashing Pumpkins’ ‘Mellon collie and the infinite sadness’. Hij verhuisde naar Californië en bracht in 2011 zijn droom in vervulling. Gonzalez begon aan ‘Hurry up’ met torenhoge ambities en gebruikte daarvoor alles wat hij kon vinden: koorbegeleiding, saxofoonsolo’s, dirigerende synths, akoestische gitaren en piano-overgangen. Overweldigende fluorescerende kleuren klinken zo.    

Gonzalez’ 80’s neondromen bereiken al snel spirituele hoogtes op festivals. Al de ingrediënten zijn immers aanwezig: dramatische ballades (‘Soon, my friend’), akoestische meezingers (‘Wait’), dansende jams (‘Midnight city’) en sprookjes (‘Raconte-moi une histoire’). Het is een ervaring waarbij je het zweet van je buur ruikt en tegelijkertijd het kippenvel van je arm niet kan afschudden. (Eva G)

49. Explosions In The Sky – The earth is not a cold death place (2003)

In de nasleep van de aanslagen op 9/11 kreeg het postrock-kwartet heel even de ogen op zich gericht. Met een bandnaam als Explosions In The Sky, een releasedatum van een week voor de effectieve aanslag en kleine lettertjes op de achterflap die de zin “this plane will crash tomorrow” vormen, zorgden ervoor dat de band zichzelf even mocht gaan verantwoorden. Desalniettemin was het de muziek van ‘Those who tell the truth shall die, those who tell the truth shall live forever’ die achteraf het meest in onze hoofden zou blijven ronddwalen.

Met opvolger ‘The earth is not a cold dead place’ twee jaar later, liet het viertal bovendien merken uit niets anders dan liefde te bestaan. Vanaf de eerste spaarzame gitaarnoten van ‘First breath after coma’ die een opstartende hartmonitor suggereren, tot en met het romantische ‘Your hand in mine’ word je ondergedompeld in warme dekens van instrumentale en sfeervolle klanklandschappen. Van minuscuul klein tot overweldigend groot. ‘The earth is not a cold dead place’ uit 2003 staat vandaag de dag nog steeds pal als ware postrock-klassieker, waarvan talloze nakomelingen tevergeefs de vruchten van proberen plukken. (Jens)

48. Sophie – Oil of every pearl’s un-insides (2018)

Op ‘Oil of every pearl’s un-insides’ toont Sophie voor het eerst wie ze is. In ‘It’s okay to cry’ debuteren haar eigen vocals, de videoclip toont haar gezicht. Voordien voelde Sophie zich niet comfortabel genoeg, nu wel. ‘Oil of every pearl’s un-insides’ is net zo goed een ‘story of acceptance’ als een manifest. Een manifest om op een andere manier met genre, gender, identiteit en alles wat in hokjes geduwd wordt, om te gaan. Sophie denkt niet in termen van gender of genre. Ook niet in termen van albums, ‘maar de muziekindustrie vindt albums nog steeds cool, dusja’ (Jezebel).

Haar langspeeldebuut speelt met het idee van een vaste identiteit, expliciet in ‘Faceshopping’ (‘I’m real when I shop my face’) en ‘Immaterial’ (“I could be anything I want / Anyhow, anyplace, anywhere, anyone, any form, any shape, anyway, anything”).Het is niet omdat Sophie open naar buiten komt, dat alle dubbelzinnigheid of fluïditeit plots over boord gaat. ‘Ook al is fascinerend om over dit alles te praten, het is nog leuker om te dansen’, zei ze in een interview met Jezebel. Gelukkig leent Sophie’s stalen productie zich daar prima tot. (Milena)

47. J. Dilla – Donuts (2006)

‘Donuts’ werd uitgebracht op J Dilla’s laatste verjaardag. Drie dagen later stierf hij aan een combinatie van een zeldzame bloedaandoening en lupus. Zoals vele andere gevierde hiphop-legendes, groeide Dilla’s postume reputatie veel feller dan alles wat hij tijdens zijn leven had bereikt. Hij begon als producer voor A Tribe Called Quest, was lid van het collectief Slum Village en onderscheidde zich vooral door zijn componistenwerk dat de instrumentale hiphop naar nieuwe en meer complexe rijken duwde.

Zijn stijl kenmerkt zich door lange, melodische loops doorspekt met breakbeats en vocale samples en is het best geïllustreerd op ‘Donuts’. 31 nummers gaande van enkele seconden tot enkele minuten lopen naadloos in elkaar over met enkele hoogtepunten als ‘Workinonit’, waar hij een nummer van 10cc weet te samplen in een hedendaags jasje. Datzelfde doet hij met soulmuziek. Zo samplet hij het gelijknamige nummer van Africa (1968) op ‘Light my fire’ die dat op hun beurt dan weer overnamen van The Doors. Even hartelijk is ‘Time: the donut of my heart’ waar hij de Jackson 5 laat doorschijnen. Keer op keer brengt hij ode aan dezelfde geluiden die hij moderniseert. De drums zijn licht, om het originele geluid te reflecteren waaruit hij leent. (Gertie)

46. Fleet Foxes – Helplessness blues (2011)

Na het gigantische succes van de zelfgetitelde debuutplaat, waar een grote dosis aan muziekgeschiedenis voor onze ogen leek te passeren, stond er voor de heren uit Seattle een loodzware klus te wachten. Hoe kan je een debuutplaat die wordt bejubeld langs alle kanten en waar de kampvuuroorwurmen elkaar afwisselen overtreffen? Het antwoord zit in de muziek zelf; op ‘Helplessness blues’ zoek je minder naar die oorworm, maar meer naar de diepgang. Gaande van complexere songstructuren, naar meer uitgespannen eindeloos fraaie melodieën en teksten die het bestaan van de mens in vraag stellen. “Why is life made only for to end? Why do I do all this waiting then?”, klinkt het op ‘Blue spotted tail’. 

Meer dan een kritische blik naar een mensenleven in het algemeen laat Robin Pecknold ook ruimte voor zelfreflectie met de opener ‘Montezuma’: “So now that I’m older than my mother and father, when they had their daughter, now what does that say about me?” Niet alleen tekstueel klinkt Fleet Foxes gerijpt. ‘The shrine / an argument’ toont aan dat ze in staat zijn om ook experimenteel verbluffend uit de hoek te komen; de basklarinet-solo aan het eind schetst het conflict (‘an argument’) dat gaande is tussen twee heethoofden op onnavolgbare wijze. ‘Helplessness blues’ in zijn totaliteit is een hoogstandje van start tot einde en duwt elke muzikale bouwsteen tot over zijn limieten. (Jens)

45. Interpol – Turn on the bright lights (2002)

We gaan er niet om zitten liegen: toen ‘Turn on the bright lights’ uitkwam, waren wij voornamelijk bezig of Thomas dan wel Maarten onze beste beste vriend was, en of we nog genoeg speeltijd over hadden om de graafwerken voor een deftig zandkasteel aan te vatten. Jaren later mag je dus de tijdloosheid van ‘Turn on the bright lights’ bewezen achten. Achttien jaar na datum is het nog steeds een weergaloos luchtbed om zeeën van weemoed te trotseren terwijl Paul Banks’ klaagzang over je heen klotst. Het is de onvoorstelbare optimalisatieoefening: maximale dramatiek met een minimum aan noten, shoegazende postpunk in zijn beste incarnatie. Neem nu die beukende riff van twee noten in ‘The new’, de zeldzame backing die ‘PDA’ over de streep trekt of de noodkreet waarvoor Paul Banks eens zijn hoogste timbre verkent in ‘NYC’. 

‘Turn on the bright lights’ blijkt na al die jaren een toonvoorbeeld van subtiele genialiteit. Er valt niets eclectisch te beleven, niemand toont zichzelf een virtuoso en zelfs de songs zijn haast lachwekkend simpel. Maar ergens tussen de breuklijnen in Banks’ stem ligt de genialiteit verborgen, één akkoord dat zijn weerhaken ergens in je nek vatsprikt of een specifieke zinsopbouw die de krochten van je hart plots verkent. Wie zoekt die vindt, en zo zou ik iedereen aanraden om ‘Turn on the bright lights’ eens grondig uit te spitten. (Zeno)

44. The White Stripes – Elephant (2003)

Jack Whites distortionpedaal moet helemaal afgesleten zijn na het opnemen van ‘Elephant’ en de bijhorende tournee. Jongens, wat rockt die plaat. Je kan het album dat opent met het tot stadionnummer verheven gitaaranthem ‘Seven Nation Army’ moeilijk anders samenvatten. Twee weken in een kleine studio met analoge opname-apparatuur daterend van voor 1963 met als resultaat een plaat die niettemin groots klinkt: het ‘back to basics’-principe van de Whites heeft met ‘Elephant’ ongetwijfeld menig rocker overtuigd de computerknop onberoerd te laten. 

De muur van gitaren die je net als de cricket bat op de cover knockout kan slaan, is overweldigend doch gebalanceerd; rustpunten zijn schaars, maar voldoende voorzien van schoonheid om het evenwicht te bewaren. ‘In the cold, cold night’ is zo’n semi-akoestisch pareltje waarop Meg al haar waarde voor The White Stripes bewijst – of je haar simplistische drumstijl nu te pruimen vindt of niet. Van de jolige piratenrock op ‘Black math’ tot die allesverpletterende breakdown in ‘Little acorns’ en de bluesy collectie gitaarakkoorden daartussenin: ‘Elephant’ is de culminatie van Jack Whites geniale alsook theatrale gevoel voor rock. En welk nummer probeert zowat elke beginnende gitaarkluns uit z’n aarzelende vingers te krijgen? Juist. The White Stripes waren nooit beter dan op ‘Elephant’. (Nina)

43. Daft Punk – Discovery (2001)

Het Franse duo Daft Punk had reeds in 1997 furore gemaakt met debuut ‘Homework’, dat het zwierige french house-genre voor eens en altijd de bekendheid insleurde. Daardoor worstelden Thomas Bangalter en Guy-Manuel de Homem-Christo met hun publieke presence. Diverse maskers werden geprobeerd tijdens hun eerste optredens en sets maar niets bleef echt plakken tot ze in de aanloop naar opvolger ‘Discovery’ uitpakten met de robotische helmen die hen zo herkenbaar maakten. 

Het retro-futuristische thema dat op het debuut al in de verf werd gezet door het veelvuldig gebruik van vocoders, autotune, typerende side-chains, phasers en space-age synthesizers werd nu dan ook volop omarmd alsook scherpe, elektrische gitaren. De sci-fi anime esthetiek die Leiji Matsumoto voor de gemaskerde Fransozen in filmvorm goot onder de titel ‘Interstella 5555: The 5tory of the 5ecret 5tar 5ystem’ paste hier perfect bij. Met iconische nummers als ‘Harder, better, faster, stronger’, ‘Aerodynamic’, ‘ Digital love’ en natuurlijk ‘One more time’ sloeg Daft Punk op die manier een bres voor elektronische muziek in de mainstream en vormde de basis voor een hechtere integratie met hiphop zoals Kanye aantoonde op diens eigen interpretatie ‘Stronger’. Er zijn er veel die blij mogen zijn dat het niet slechts bij ‘One more time we’re gonna celebrate’ is gebleven. (Anton)

42. Beyonce – Lemonade (2016)

De ster van Beyoncé schijnt feller dan ooit, maar nog niet eens zo heel lang geleden waren er effectief nog mensen die hun neus ophaalden voor de kracht en het talent van Queen B. Haar discografie, van Destiny’s Child tot haar meest recente ‘Homecoming’ straalt slechts één iets uit: klasse. Onder de (soms dikke) laag popgeluiden schuilde al altijd een rasartieste en na ‘Beyoncé’, het album dat haar geloofwaardig maakte voor de iets rockgerichtere critici, is ‘Lemonade’ echt haar meesterwerk geworden.

De wereldster heeft het hart op de tong en verwerkt haar moeilijke periode met Jay Z tot een coherent, weergaloos verhaal van een album. Van ontrouw tot onzekerheid, van bijtende verwijten aan de rapper zijn adres tot vergelijkingen met haar vader, Beyoncé houdt en laat niets achter. Het lijstje aan gasten is daar om haar te complementeren (James Blake! The Weeknd! Kendrick Lamar!) en de straffe nummers zijn dik gezaaid. Een kleine greep: ‘Daddy lessons’, ‘Sorry’ en ‘Hold up’. Verder baarde het album nog de singles ‘Formation’, ‘Freedom’ en ‘All night’. Wie geen genoeg kreeg van de muziek kon terecht bij de uur lange film die samen met het album uitgebracht werd. Van een krachttoer gesproken. (Bert)

41. Arcade Fire – Funeral (2004)

Lang voordat Arcade Fire zichzelf opwerkte tot een stadion-rockband met allures, was het een groepje dat in eerste plaats muziek maakte voor zichzelf. Tijdens de opnames van hun debuutalbum had de band een hele hoop miserie en verdriet te verwerken, namelijk drie kort op elkaar volgende sterfgevallen deden zich voor in de familie van enkele bandleden. De titel van deze emotionele splinterbom is dan ook niet toevallig gekozen. Gaande van postpunk tot barokke pop bezit ‘Funeral’een zekere frisheid die destijds ongezien was.

Win Butler en Régine Chassagne brengen hun lyrics oprecht, en in combinatie met de fantasierijke instrumentale inkleuring hebben ze een ongeslepen indierock-diamant van formaat afgeleverd. Euforische songs als ‘Wake up’ en ‘Rebellion (Lies)’ hebben niets van hun aantrekkingskracht verloren, waarvan getuige dat deze nog steeds luidkeels worden meegezongen op de festivalweides. Ook meer intieme momenten zoals ‘The backseat’ of ‘Une année sans lumière’ (met die geniale versnelling in de laatste minuut) raken iedere keer opnieuw de juiste snaren. Perfecte debuutplaten zijn schaars, maar Arcade Fire heeft er eentje in z’n discografie – en dat nemen ze hen nooit meer af, ongeacht het aantal stinkers (zoals ‘Everything now’) dat nog zal volgen. (Martijn)