White Lies ambieert opnieuw meer dan een guilty pleasure te zijn

door Kevin Bruggeman

Wanneer een band als White Lies een nieuwe plaat uitbrengt, durft een recensent zich wel eens te verkneukelen. Weinig is meer vermakelijk dan het in de grond boren van een act die het podium – als het even kan dat van een groot stadion – hoger inschat dan het album. Wie larger than life wil klinken, bekoopt dat over het algemeen met vernietigende recensies. We gaan ervan uit dat bands als Editors, Foo Fighters, Coldplay en The Killers dat niet aan hun hart laten komen wanneer ze hun bankrekening checken. Wie laatst lacht, best lacht zeker?

White Lies is een van die bands die er na debuut ‘To lose my life’ (met de hit ‘Death’) resoluut voor koos alle weerhaakjes uit z’n muziek te halen, om zich op die manier van een toekomst op de radio en de festivalpodia te verzekeren. Wat in oorsprong een op donkere postpunk met een drang naar zwaarmoedigheid en wanhoop gebaseerde sound was, evolueerde tot iets dat enkel als ‘kitsch’ kan omschreven worden. ‘Ritual’, ‘Big TV’ en ‘Friends’ waren alle drie een sof. Zoals het een band van dat kaliber betaamt, werden ze nog steeds veelvuldig op festivalweides gesignaleerd en hadden ze horden fans, maar geen enkel zichzelf respecterend muziekmagazine had een goed woord over voor de band.

Hoeft het gezegd dat we niet warm liepen voor de vijfde White Lies? Dat ze dat album dan nog droogweg ‘Five’ hadden gedoopt, hielp ook al niet. Maar wat blijkt na een week luisteren? ‘Five’ is de beste White Lies. Versta ons niet verkeerd: de synths zijn gladder dan een besneeuwd Vlaams fietspad op een vriesdag. Het grote gebaar wordt op geen enkel ogenblik aan banden gelegd. De teksten zijn leger dan de weide van Werchter op een donkere februaridag. White Lies droomt nog steeds van Joy Division, maar komt in de verste verten niet aan de enkels van de postpunk-grootheid. Maar ondanks het chronische teveel aan pathos zijn enkele songs op ‘Five’ gewoon goed. En soms krijgen we er zomaar eentje niet meer uit onze hersenpan.

Neem nu single ‘Time to give’, zeven minuten plezier kronkelend rond een heerlijk synth-riedeltje. De tekst mag dan wel ronduit puberaal zijn, dat refrein wil je gewoon meebrullen, van douche tot fornuis. Hetzelfde verhaal bij ‘Tokyo’: met een tekst als ‘Get me London, get me Seoul, say it’s me who’s calling/Girl, I’m lower than a dog and my ego’s falling’ solliciteert White Lies eens te meer voor zwakste songtekst van het jaar, maar daartegenover staat een refrein waarvoor heel wat eighties new romantics-bands een plaat of vijf veil hadden gehad. ‘Finish line’ heeft een mooie slepende akoestische gitaarlijn en een even mooie strofe, al had die kopstem in het refrein niet per se gehoeven. En ‘Jo?’ raast aan een tempo van 180 bpm voorbij zonder te vervelen, wat niet kwaad is voor een band als White Lies.

De critici hebben natuurlijk niet helemaal ongelijk. Wie White Lies te glad vindt, heeft gelijk. Wie hen een gebrek aan originaliteit verwijt, trapt een open deur in. En bovenal zijn er in de eighties zelf genoeg groepen te vinden die White Lies op elk gebied aftroeven. ‘Kick me’ en afsluiter ‘Fire and wings’ hunkeren naar The Chameleons maar komen geen seconde in de buurt van hun ‘Script of the bridge’. ‘Denial’ en ‘Believe it’ dromen van The Sound maar ‘From the lion’s mouth’ heeft wél urgentie, wél passie en wél echte emotie. ‘Five’ zal niet erg lang in onze afspeellijsten voorkomen, laat staan de tand des tijds doorstaan, maar de slechtste plaat van het jaar zal dit niet zijn.

Lees hier ons interview met de band.

White Lies speelt woensdag 20 februari in een uitverkochte Ancienne Belgique.